Biografie Jef LastDeze biografie is ook in PDF formaat (leesbaar middels de Adobe PDF reader) verkrijgbaar. Inhoudsopgave
InleidingZoals reeds vermeld in het doel van deze site heb ik absoluut niet de illusie de biografie van Last op deze site tot stand te brengen. Het onderstaande is slechts bedoeld als een bescheiden ingang op het veelbewogen leven van Last. Het echte werk moet komen van de officiele biograaf Rudi Wester. In het onderstaande komen met name de vooroorlogse jaren van Last aan bod. Dat ligt enerzijds aan mijn beperkte kennis: van deze jaren weet ik nu eenmaal het meest. Anderzijds is mijn overtuiging dat juist in het interbellum Last een rol van betekenis speelde in het culturele en politieke leven. Na de Tweede Wereldoorlog is die invloed in belangrijke mate minder. Doel is echter wel meer informatie boven water te krijgen over de (na)oorlogse jaren van Last en deze een plaats te geven in deze biografie. Voor wie het korter wil dan hier, kan beginnen met het door Rudi Wester geschreven Jef last lemma in het Biografisch woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland dat een prima ingang biedt op het leven van Last. Voor wie het strikt chronologisch wil, is er de tijdsbalk op deze site. Voor wie het langer en dieper wil is er de doctoraalscriptie van ondergetekende: De Tijd der Idealisten. Jef Last in de jaren dertig (PDF). Dat handelt zoals de titel al suggereert, met name over de jaren dertig, en in speciaal man's politieke radicalisering in die jaren, maar geeft kort ook een beeld van de rest van zijn leven. Voor nog meer literatuur verwijs ik door naar de literatuurlijst deze biografie en de Lijst van boeken, scripties en artikelen over Jef Last op deze website. JeugdWaarschijnlijk het meest bepalend in de jeugd van Last was zijn oer-burgelijke opvoeding. Josephus Carel Franciscus Last werd geboren op twee mei 1898 te Den Haag. Zijn vader, Carel Christiaan Anthony Last, was een voormalig Indisch marine officier en werd eenmaal terug in Nederland een hoofdambtenaar van de arbeidsinspectie. Hij was een autoritair man, politiek conservatief liberaal, zich ver verheven voelend boven de lagere klasse en behept met een 'gezond burgerlijke verachting voor alles wat artist was'[1]. Zijn moeder, Helena Johonna Maria Verstijnen, ook een 'oud-Indisch gast', hield zich vooral bezig met winkelen en gasten ontvangen. Het was zeker een familie in goede doen; er werd gewoond in statige huizen en het huishoudelijk werk werd grotendeels door personeel opgeknapt. Uit hoofde van het beroep van de vader werd er veel verhuisd. In
respectievelijk Den Haag, Leeuwarden, Venlo, Deventer en Amsterdam bracht Last
zijn jeugd door. De jonge Last werd beschermd opgevoed en voelde hij zich als
kind vaak geïsoleerd. Als compensatie las en dagdroomde hij veel. Last miste
het gezelschap van andere jongens want de 'drang tot gemeenschap is altijd de
meest primaire geweest van mijn karakter'[2].
Uiteindelijk vond hij dit na zijn twaalfde jaar in de padvinderij. Deze werd in
Nederland net geïntroduceerd en het ideaal van een 'jongensgemeenschap zonder
standenonderscheid' sprak de twaalfjarige Jef zeer aan. Het is misschien niet
al te gewaagd om te stellen dat toen bij Last de eerste homoseksuele gevoelens
begonnen te ontluiken. Gevoelens van deze aard zouden zijn gehele leven met een
zeker sociaal aspect omgeven worden. Deze twee elementen zijn fraai zichtbaar
in een jeugdherinnering uit 1965: Last zou nog jaren lang actief blijven binnen de padvinderij. Hij publiceerde in het clubblad zijn eerste verhalen en zou later zelfs profijt hebben gehad van zijn 'knopen en kompas kennis' tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Toen Last in de puberteit kwam, ontwikkelde hij zich steeds meer in 'opstandigheid'. Een belangrijke gebeurtenis was een verblijf in 1914 bij enkele mede-padvinders in het grauwe industriële Engeland van Manchester en Liverpool. Hij zag met eigen ogen het moeilijke en frustrerende arbeidersleven en keerde volgens eigen zeggen als 'een kleine opstandeling' terug[4]. Last begon zich vanaf deze tijd in politiek te interesseren en begon Multatuli en de Franse utopisten en socialisten te lezen. In 1917 werd hij uiteindelijk lid van de SDAP. Daarvoor was Last wegens zijn opstandigheid van de HBS verwijderd (1916) maar kon hij gelukkig elders examen doen. Ook in 1917 werkte Last een aantal maanden in de mijnen met het idee met de ‘echte arbeiders’ in aanraking te komen. Student, matroos, bedrijfsleiderIn 1918 begon Last min of meer op goed geluk aan een studie
Chinees te Leiden. Primair doel van deze studie was de opleiding tot
rijksambtenaar voor Nederlands Indië. Last was een talentvol en ijverig
student: binnen twee jaar was hij bekwaam genoeg om Chinese gedichten te kunnen
vertalen. In Leiden leidde hij een zeker dubbelleven: enerzijds actief in de
AJC (Arbeiders Jeugd Centrale, jeugdorganisatie van de SDAP), toenadering
zoekend tot de arbeiders, anderzijds enthousiast lid van het Leidse Corps (hij
apprecieerde zelfs de groentijd!). Toch leek hij meer en meer voor “echte
leven” te kiezen: in 1919, nog in zijn studententijd, besloot hij in Katwijk
onder de vissers te gaan wonen. In dat zelfde jaar besloot Last te stoppen met
zijn studie. Hij schreef daarover in 1941: Hij besloot eerst enkele maanden op een Katwijkse
haringlogger mee te varen als matroos. Waarschijnlijk deed Last dit tot hij in
juli 1919 zijn dienstplicht ging vervullen bij de marine. Hierna zou hij voor
meer dan een jaar als matroos op koopvaardijschepen varen. Na zijn tweede
dienstplichtperiode leek Last voor een tijd weer 'fatsoenlijk' te worden. Hij
werd assistent-bedrijfsleider bij de Enka (een kunstzijde fabriek). Hij zou
het er bijna twee jaar uithouden waarna het hem toch teveel werd en hij ontslag
nam. In 1934 - midden in zijn communistische tijd - zei hij er in een interview
het volgende over: Huwelijk en opnieuw het ‘wilde leven’Last was ondertussen in 1923 getrouwd met Ida ter Haar en in hetzelfde jaar werd zijn dochter Femke geboren. Er zouden nog twee dochters volgen: Anki in 1925 en Mieke in 1927. Ida Last, dochter van een CHU kamerlid en een leraar klassieke talen, was ook heel actief in arbeidersontwikkelingswerk[8]. Zij hield zich vooral met kinderen bezig en is de oprichtster geweest van het kindercircus 'Elleboog'. Het huwelijk tussen Last en zijn vrouw is bijzonder te
noemen. Al vanaf het eerste begin was Ida Last - vijf jaar ouder dan haar
echtgenoot - er op uit onafhankelijk op te treden en een eigen leven op te
bouwen. Zij leek de onrustigheid van haar man te accepteren. Ida Last zei in
een interview met De Telegraaf (10
mei 1968): Verderop in hetzelfde interview zegt zij het volgende over Last: 'Mijn man is helemaal vervuld van zichzelf. Als ik met hem op reis zou gaan zou hij op de eerste hoek al vergeten zijn dat ik bij hem was. Kijk, dan bepaal ik toch liever mijn eigen levenswandel.' Hoe zij tegenover de homo(bi-)seksuele aard van haar man stond, die hij eigenlijk pas ging 'praktiseren' vanaf 1934, is niet erg duidelijk. Blijkbaar is zij wel tot een zekere acceptatie gekomen, daar hun huwelijk tot de dood van Last heeft standgehouden. Last sprak echter wel diverse malen van schuldgevoelens ten opzichte van zijn vrouw. In een interview met Ischa Meijer zei hij er het volgende over: 'Net als hij (André Gide, ook een gehuwde homoseksueel - R.G.), net zo ben ik doodsbenauwd om m'n vrouw verdriet te doen. Maar dat kun je niet laten zonder dat je oneerlijk tegenover jezelf wordt.'[9] Duidelijk spreekt de moeilijke uitweg die Last trachtte te zoeken in zijn boek Mijn vriend André Gide (sprekend over het huwelijk van Gide, maar evenzeer over dat van hemzelf): '...niet slechts overtuiging, maar ervaring leerde mij dat de vaste, vrije wil tot samenblijven de enige basis is waarop het onverdraaglijke plotseling draaglijk wordt [...] doorslaggevend is het besef dat deze mooie of lelijke, aantrekkelijke of afstotende eigenschappen (van de huwelijkspartners - R.G.) onverbrekelijk deel zijn van een groot geheel dat men ondanks alles liefheeft en waarvan men de schaduwzijde niet zou willen missen...'[10] In welke mate Ida Last met deze formulering kon instemmen blijft een open vraag. In februari 1924 liet hij vrouw en kind achter om voor negen maanden naar de Verenigde Staten te vertrekken. Last pakte zijn 'wilde leven' weer op. Het plan was aan de Columbia University te New York zijn studie Chinees voort te zetten. Daarvan kwam echter niets, in plaats daarvan vervulde Last allerlei baantjes (onder andere als bankwerker, tuinman, bordenwasser en taxichauffeur).[11] Bij terugkeer werkte Last samen met zijn vrouw in een tehuis voor moeilijk opvoedbare jongeren. Daar werden zij echter na enkele maanden ontslagen omdat de directie het echtpaar te progressief vond in hun optreden.[12] Filmexplicateur en radicaliseringNa nog enkele losse baantjes kreeg Last in september 1925 de leiding over de filmdienst van het Instituut Voor Arbeiders Ontwikkelijking (IVAO), een onderdeel van het SDAP en NVV conglomeraat. Hij trok door het land met de 'Roode Auto' (met de koosnaam 'Pieter Jelles'; naar P.J. Troelstra), een grote bus waarin de filmapparatuur werd vervoerd, en trad daarbij op als operateur en als explicateur. De films waren meestal educatief van aard. Vanaf het tweede seizoen zou Last ook zelf aangekochte Russische speelfilms laten zien. In de middag waren er vaak voorstellingen voor de kinderen.[13] Last raakte door dit alles nauw betrokken bij de film. Hij werd lid van de Rotterdams Filmliga, ging films recenseren en zou in 1928 het script schrijven èn de hoofdrol spelen in een van de eerste Nederlandse avant-garde films van Joris Ivens en Mannus Franken, Branding[14]. In dezelfde tijd radicaliseerde Last steeds meer. Hij voelde zich nauw betrokken bij de Indonesische vrijheidstrijd die in deze tijd sterk was opgelaaid. Zijn betrokkenheid bij deze strijd heeft vermoedelijk gelegen hebben in zijn eigen familieachtergrond en zijn vriendschap gedurende zijn studietijd met een aantal Indonesische studenten. In 1927 werd hij daarom lid van de 'Liga tegen imperialisme en koloniale overheersing' waarin SDAPers, niet-partijgebonden linkse socialisten en communisten samen werkten. In de Liga zou Last enkele belangrijke contacten opdoen. Zo ontmoette hij onder andere Mohammed Hatta, de latere vice-president van de republiek Indonesië, Henk Sneevliet, de beroepsrevolutionair en latere oprichter van de RSP (Revolutionair Socialistische Partij) en Henriette Roland Holst, de eerbiedwaardige socialistische dichteres en de 'beschermvrouwe' van de jongere generatie socialistische dichters.[15] Ook begon hij te publiceren in het blad Eenheid, het blad van SDAP oppositionelen en links-socialisten, dat streefde naar meer samenwerking tussen socialisten en communisten.[16] De SDAP-leiding was zeer bevreesd voor communistische infiltratie en Last maakte zich met dit soort acties bepaald niet geliefd. In 1928 maakte de partij lidmaatschap van de Liga onverenigbaar met het lidmaatschap van de SDAP. Last koos voor de SDAP maar zou het daar nog slechts twee jaar uithouden. Last werd in 1929 actief in de partij RSP (Revolutionair Socialistische Partij) en in de vakbond NAS (Nationaal Arbeiders Secretariaat) waarin Henk Sneevliet de scepter zwaaide. Begin 1930 nam Last, na dertien jaar, afscheid van de SDAP. Last voelde zich niet meer thuis in de gematigde sociaal democratische partijlijn. De SDAP had “koloniaal verraad” gepleegd, was een “verkiezingspartij geworden” en was haar revolutionair elan verloren[17]. Leven van de penAl eerder, in juli 1928, was Last gestopt bij de filmdienst van de SDAP. Hierna zou hij enkele maanden werkzaam zijn als arbeider bij de Zuiderzee werken. Deze ervaring verwerkte hij later in zijn roman Zuiderzee (1934). Daarna werkte hij weer voor een korte periode als assistent-bedrijfsleider bij de Eerste Nederlandsche Manometerfabriek. Ondertussen behaalde hij de akte voor het geven van lager onderwijs en werkte hij vanaf augustus 1929 acht maanden als vervangend onderwijzer. Hierna zou Last definitief gaan 'leven van de pen'.[18] Last werd mede daarom een enorme veelschrijver. Naast zijn literaire werk (zo’n 60 romans en 14 poëziebundels[19]) leverde hij ook veel journalistiek, essayistisch, politiek en propagandistisch werk af. Nu was de scheidslijn tussen het literaire en het niet-literaire werk echter niet absoluut. Zo schreef Last in de jaren dertig zijn zogenaamde 'reportageromans'; romans met een sterk journalistieke inslag, zowel wat betreft de inhoud als de vorm. Anderzijds was er in zijn journalistieke en politieke werk vaak een literaire tendens te bespeuren. Ook in literair opzicht wilde Last een dialoog zoeken met 'het volk'. Last ging zich intensief bezighouden met het vraagstuk welke literatuur bij het proletariaat aansluiting zou kunnen vinden. Vooral in zijn communistische tijd ging Last zich met deze 'literaire kwestie' bemoeien. De organisatie en het tijdschrift Links Richten (1932-1933) zou er een uitvloeisel van worden. Last debuteerde literair in 1926 met zijn poëziebundel Bakboordlichten. De gedichten waren geïnspireerd op de zeereizen die Last vijf jaar eerder had gemaakt en hadden een eenvoudig karakter qua vorm en inhoud. Last zou de gedichten namelijk hebben geschreven voor zijn 'makkers' aan boord die ze moesten kunnen zingen en begrijpen. In een interview uit 1934 zei hij er het volgende over: 'Die zeereizen hebben invloed gehad op mijn werk. Wat heb je aan een liedje, dat je niet zingen kan en waar niets in staat, zeiden ze aan boord. En toen ben ik liedjes gaan maken, die ze wèl zingen konden en waar wèl wat in stond. Zoo ontstond Bakboordslichten , mijn eerste bundel. Met die gedichten was het een verwijd individualisme, een groeps-individualisme. Vroeger sprak je uit wat je zelf voelde. Heel sterk ben ik doende geweest om mijn woordkunst af te wennen en mijn werk toegankelijk te maken voor mijn kameraden.' [20] Naarmate Last zich politiek meer radicaliseerde, begon ook zijn literaire werk te veranderen. Deze werd steeds strijdbaarder, steeds politieker, of zo men wil: propagandistischer. Een duidelijk teken hiervan waren de twee gedichtenbundels die Last in eigen beheer uitbracht: respectievelijk Liedjes op de maat van de rottan (1929) en De wind speelt op het galgetouw (1930) [21]. Alleen al de vorm van de bundeltjes was uniek. Ze werden namelijk uitgebracht als een soort scheurkalender; de bladzijden konden op deze wijze worden uitgedeeld en opgeplakt zodat de agitatorische inhoud zoveel mogelijk werd verspreid. De bundels werden via colportage zeer goed verkocht. Last noemde zelf het getal van 10.000 verkochte exemplaren.[22] De sterk politiek agitatorische inhoud van deze bundels was uniek voor Nederland en Last zou zijn voorbeelden met name uit Duitsland en Rusland hebben gehaald. Deze invloeden deden zich ook gelden in het proza van Last.
Ook hier werd de inhoud bepaald door de revolutionaire strijd. De literatuur
moest tot daden aanzetten, niet tot introspectie. Zij moest eveneens
vernieuwend zijn. De tijd van de 'naturalistische-psychologische-burgerlijke'
roman was voorbij. Naar voorbeeld van hetgeen in Duitsland en Rusland
gebeurde, diende de kunst zich af te stemmen op de maatschappij, op de massa,
op de stad, op de snelheid van het moderne leven en op de film. Dat impliceerde
een montageachtige schrijfstijl, snel wisselende indrukken en korte zinnen.
Een voorbeeld uit het boek Branding (1930): Een zelfde stijl hanteerde Last in de novellebundel Marianne (1930) waarmee Last in literaire kring nogal opzien baarde. De dubbelzinnigheid waarmee Last enerzijds voor de arbeiders wilde schrijven en anderzijds ook erkenning zocht in literaire kring (hij stuurde zijn werk op naar de “burgerlijke pers”) zou hij gedurende de volgende jaren niet weten op te lossen. Dat Last nimmer alleen schreef omwille van ‘brood en
politiek’ is fraai weergegeven in onderstaand citaat uit de inleiding van zijn
pas later (1941) uitgegeven jeugdroman van 1919 Van een jongen die een man
werd: Een korte RSP carrièreLast stortte zich na zijn afscheid van de SDAP volop in het werk voor zijn nieuwe partij en vakbond, de RSP en de NAS. Hij trad vele malen op als spreker en begon druk te publiceren in De Baanbreker en De Arbeid (respectievelijk het blad van de RSP en het NAS). Ook in het jeugdwerk en het arbeidsontwikkelingswerk werd hij weer zeer actief.[25] In 1931 werd Last een bezoldigd functionaris van het NAS en nam hij zitting in de redactie van De Nieuwe Weg. In juli van dat jaar ging het echter al fout. Er ontstond een fikse ruzie tussen Last en de partij en op 13 november werd Last geroyeerd. De oorzaak van dit conflict lag enerzijds in politieke meningsverschillen en anderzijds in de botsende persoonlijkheden van Last en Sneevliet. Het belangrijkste politieke twistpunt was Sovjet Rusland. Last raakte steeds meer overtuigd van het belang van het communistische experiment in Rusland. De RSP en Sneevliet stuurden er juist op aan zich aan te sluiten bij de Vierde Internationale van Trotzki en namen een sterk anti-Sovjet houding aan. Daarnaast raakte Last steeds meer gedesillusioneerd door de marginaliteit van de revolutionair-socialistische beweging. Kwam het juli 1931 al tot een heftige botsing tussen Last en
partijbestuur, waarna hij uit alle belangrijke partijposities werd verwijderd,
de reis die Last in november naar de Sovjet-Unie maakte (in opdracht van het
blad Het Leven) deed de deur dicht. Last werd geroyeerd. Beide partijen
groeven zich in om elkaar vervolgens volkomen te verketteren. Last klaagde de
RSP aan in een reeks van artikelen in het communistische dagblad De Tribune. Het was een meedogenloze
afrekening - zoals de communistische partij die wenste? - en Last schroomde
niet om op de man te spelen: Voor Last was de RSP een nodige, ideologische tussenstap geweest tussen SDAP en de CPH. Communist worden bleef toch een grote stap, zelfs voor een geradicaliseerde SDAP-er als Last[27]. Links RichtenBegin jaren dertig ging Last zich druk bezighouden met een
merkwaardig fenomeen, het arbeidersschrijvers collectief Links Richten en het
latere literair tijdschrift onder dezelfde titel. Een eerste oproep was verschenen
in De Nieuwe Weg van 1930 en was mede ondertekend door Last: De ideeën van Last over de weg die de literatuur moest gaan, leken zich in de plannen van Links Richten uit te kristalliseren: het scheppen van revolutionaire kunst en de zelfwerkzaamheid van de arbeiders. De schrijver moest van zijn voetstuk afdalen, zijn individuele belevingswereld achterlaten en gaan schrijven voor en over de arbeiders - bijvoorbeeld over de 'heroïsche perioden ... van het Hollandsche proletariaat'.[29] Het idee was dat professionele schrijvers en arbeiders elkaar zouden helpen in het schrijfproces. Op deze manier zou ware “proletarische literatuur” ontstaan. Het eerste resultaat was het curieus, collectief geschreven toneelstuk Hollands Welvaren! Het had de Indonesische vrijheidsstrijd als onderwerp en probeerde het publiek tot solidariteit met de opstandige Indonesiërs aan te sporen. De vorm was spectaculair en experimenteel. Er waren wel honderd spelers nodig; een aantal bevond zich tussen het publiek, met de bedoeling reacties bij de toeschouwers te ontlokken. Het Sovjet Russische agitprop theater en het Duitse experimentele toneel waren waarschijnlijk het voorbeeld voor dit, in Nederland, eerste en waarschijnlijk ook enige collectief geschreven revolutionaire toneelstuk. Het bleek helaas onspeelbaar. Het Links Richten initiatief trok in eerste instantie figuren aan van allerlei linkse signatuur. Zo was de latere uitgever Geert van Oorschot in 1931 bijzonder actief voor Links Richten in Rotterdam. Een verandering trad op toen eind 1932 het Links Richten initiatief sterk onder communistische invloed kwam. Bij een eerste landelijke bijeenkomst op 15 mei 1932 werd deze invloed geconsolideerd en werd tevens besloten tot de oprichting van het tijdschrift Links Richten. Dit tijdschrift is een geval apart: er verscheen slechts één
jaargang (september 1932 tot augustus 1933), had een kleine oplage (1000) en
zou geen blijvende invloed op literair Nederland uitoefenen.[30]
Interessant is wel de poging een militant linkse (communistische) visie te
verbinden aan het scheppen van literatuur. Het tijdschrift stelde zich als
hoofddoel: Helaas bleek de enige belangstelling voor het tijdschrift uit intellectuele hoek te komen en van de zelfexpressie van arbeiders kwam niet veel terecht. De onderwerpskeuze van het tijdschrift was ten nauwste afgestemd op de politieke lijn van de CPH. Daarbij leken de 'intellectuelenthema's' te overheersen. Veel aandacht voor anti-fascisme en anti-kolonialisme, de dreiging van een nieuwe imperialistische wereldoorlog en, in ruime mate, de heerlijkheid van de Sovjet staat.Onderwerpen die wellicht de arbeiders wat meer zouden hebben aangesproken, zoals bijvoorbeeld de werkloosheid, het steuntrekken en eventueel lijdelijk of actief verzet, kwamen in het tijdschrift bijna niet naar voren. De tragiek was natuurlijk dat de arbeiders waarschijnlijk
helemaal niet zaten te wachten op ‘proletarisch-revolutionaire literatuur’.
Stephen Spender, in de jaren dertig sympathisant van het communisme, schreef
hierover: Last zou in het tijdschrift een belangrijk platform vinden voor zijn nieuw gevonden politieke en artistieke ideaal. Zeker na zijn terugkomst uit de Sovjet-Unie (zie onderstaande) wierp hij zich op het Links Richten-collectief en het tijdschrift. Hij werd landelijk secretaris, lid van het dagelijks bestuur en begon druk te publiceren in het tijdschrift.[35] Veel van deze bijdragen waren niet bepaald van een hoog literair gehalte. In een aantal gevallen wist Last af te dalen tot een ontluisterend soort propagandistische literatuur. Ter illustratie het onderstaande gedicht: Het nieuwe lied De vlag waait rood van den toren Het tijdschrift zou tenslotte stranden op een politiek geschil over Marinus van der Lubbe. Het ging hierbij om de vraag of Van der Lubbe nu wel of niet door de Nazi’s was gebruikt.[37] De officiële CPH lijn –Van der Lubbe was misbruikt door de Nazi’s – viel bij een aantal Links Richten medewerkers verkeerd en leidde tot een fatale scheiding der geesten. Tweede reis naar de Sovjet UnieLast was tussen deze drukke werkzaamheden door een aantal maanden in de Sovjet Unie geweest (van maart tot december 1932). Het merkwaardige is dat Last pas na deze reis CPH lid werd. In De Tribune van 24 november 1931 sprak hij over 'theoretische bezwaren' die hij verder niet specificeerde.[38] Een heel duidelijke sympathisant was hij wel. Het is wellicht mogelijk dat de CPH Last voorlopig nuttiger achtte als niet-lid. Zo kon hij de goede zaak promoten zonder al te duidelijk gebonden te zijn. De reis naar de Sovjet-Unie die Last ondernam op uitnodiging van de partij lijkt hiervan een duidelijk teken. De reis zou een belangrijke invloed uitoefenen op Last. Ook aldaar zou hij zich bezighouden met de proletarische-revolutionaire literatuur in de IVRS (Internationale Bond voor Proletarische Schrijvers). Hij hield voordrachten, schreef artikelen en werkte aan een bijdrage voor de Nederlandse afdeling in een literaire Sovjet encyclopedie.[39] Op afstand en vanuit de IVRS hield Last zich met Links Richten bezig. In juli en augustus 1932 werd Last met enkele andere buitenlandse schrijvers, waaronder de Fransman en surrealist Louis Aragon, rondgeleid door de Oeral. Deze reis vond zijn weerslag in het boek Het stalen fundament; een ongeremd propagandistisch werk. Last ging in dit boek bijzonder ver in zijn verheerlijking van de Sovjet-Unie, de communistische partij en Stalin. Uitgebreid ging hij in op de gigantische industriële opbouw en presenteerde daarbij veel cijfermateriaal en 'betonstortrecords'. De schaarse kritiek die werd geuit in dit werk was vooral een retorische methode, om de positieve tegenstemmen des te beter te laten uitkomen.[40] Met name in de passages die handelden over de koelakken, die massaal werden vermoord, gedeporteerd en geterroriseerd, zijn in retrospectief bijzonder pijnlijk om te lezen: 'de Sowjet-Unie is een land in oorlogstoestand, de strijd voor het socialisme is tegelijk de strijd tot vernietiging der koelaken als klasse.'[41] En iets verderop schrijft Last de, weliswaar onbedoeld, onheilspellende woorden: 'In den strijd van het nieuwe tegen het oude worden de waardevolle elementen behouden.'[42] Toch kon Last zich niet helemaal blind houden voor de problemen van armoede, honger en vervolging. Last schrijft in 1938 (hij was toen net uit de partij gestapt) in het nawoord van De Spaansche Tragedie:‘In 1932 woonde ik te Moskou negen maanden in een ruïne waarin men het niet zou wagen het armste Hollandsche gezin onder te brengen, ik leerde van dichtbij van nabij de grenzeloze verrotting kennen onder de vooraanstaande Russische schrijvers en in het bestuur der Internationale van revolutionaire schrijvers, ik kende persoonlijk figuren als Serge en Kljujef en wist aan welke vervolgingen zij bloot stonden, ik verkeerde onder Russische boeren die in kelders woonden waarbij vergeleken Gorki’s Nachtasyl een paradijs was’[43]. Na de reis door de Oeral hield Last zich bezig met het schrijven van artikelen, gedichten en spreekbeurten. Hij probeerde als arbeider te werken, maar kreeg daarvoor geen toestemming. Ook zijn plannen om in de Sovjet scheepvaart een plaats te verwerven liepen uit op een mislukking. Belangrijk is dat Last er in deze periode serieus over nadacht zijn gezin te laten overkomen en zich voor langere tijd te vestigen in de Sovjet-Unie. Volgens de Van de Pavert in zijn studie over Last, had Ida Last er op gerekend dat het gezin zou emigreren. Dat Last dit plan liet varen, zou een bewijs kunnen zijn dat hij meer wist over de bedreigende sfeer in Sovjet-Unie dan hij naar buiten liet blijken. Hij schijnt zelfs tegen zijn vrouw gezegd te hebben dat het hem zijn 'kop gekost zou hebben' als hij was teruggekeerd.[44] Een belangrijk en veelzeggend incident vond plaats in oktober 1932. Last woonde een lezing bij van het Verband Deutscher Schriftsteller - de Duitse afdeling van het IVRS - en becommentarieerde de spreker Willi Breder die beweerde dat de proletarische revolutie in Duitsland nu elk moment kon uitbreken. Last sprak hem tegen en zei dat hij eerder een fascistische coup verwachtte, omdat de Duitse communistische partij nauwelijks grip had gekregen op de jongeren. De volgende dag moest hij op het Komintern bureau verschijnen en kreeg daar allerlei bewijsmateriaal voorgelegd waaruit moest blijken dat hij ongelijk had in zijn pessimistische visie op Duitsland. Er werd van hem geëist dat hij in de volgende vergadering van het Verband zijn 'defaitisme' in het openbaar zou afzweren.[45] Deze gebeurtenis zal Last zeker een indicatie hebben gegeven van het gebrek aan intellectuele vrijheid en wellicht ook van een werkelijke fysieke bedreiging die hij zou ondervinden als hij in de Sovjet-Unie zou blijven. Last moet toch de indruk hebben gekregen, dat het leven in de Sovjet-Unie bepaald niet veilig en zorgeloos was. Een andere reden waarom Last niet emigreerde (of niet mocht emigreren) is misschien de overweging van de CPH dat men hem nuttiger achtte in Nederland, dan in Rusland. Last zou zich in elk geval de komende anderhalf in niet anders dan lovende bewoordingen uitlaten over de Sovjet-Unie. Als hij al enige twijfels had, dan liet hij die zeker niet naar buiten blijken. Voor Last zou de komende zes jaar de droom van de communistische heilstaat in wording zwaarder wegen dan de steeds weer teleurstellende realiteit. Partijlid, Hitler en propagandaliteratuurNa terugkomst werd Last dus lid van de Partij en wierp zich vol overgave op het partijwerk. Zo was hij actief in de VVSU (Vrienden Van de Sovjet-Unie, een CPH mantelorganisatie), in de IRH (Internationale Rode Hulp), in de organisaties tegen oorlog en fascisme en in de Marxistische Arbeiders School. Hij hield vele voordrachten en schreef zeer veel artikelen voor de verschillende organisaties.[46] Na maart 1933 trok Last zich echter grotendeels terug uit het partijwerk. In 1966 beschreef Last in het boek Mijn vriend André Gide het grote gevoel van teleurstelling dat hem overviel toen Hitler eenmaal aan de macht was gekomen: 'Dat was de eerste schok, en hij was zo groot dat het mij op vergaderingen eenvoudig onmogelijk werd te spreken, omdat ik het gevoel had mijn toehoorders met mijn woorden te bedriegen’.[47] Hij zag in dat de KPD - en de communistische beweging in haar geheel - sterk tekort was geschoten. Zij had gefaald de arbeidersmassa te verenigen en had zich vaak feller opgesteld tegenover de sociaal-democraten dan tegenover de fascisten.[48] Toch liet hij ook deze kritiek niet naar buiten blijken. Hij trok zich liever terug en richtte zich op zijn schrijfwerk. Zo vertrok hij naar Urk waarover hij een aantal reportages in de Groene Amsterdammer zou schrijven. Last beleefde daar een opleving van zijn homoseksuele gevoelens, waaruit zijn roman Zuiderzee geboren zou worden. In dit boek, dat in 1934 verscheen, liet hij voor het eerst deze gevoelens openlijk blijken.[49] Last publiceerde in deze tijd zeer veel. In 1932 waren een roman - Liefde in de portieken - en een gedichtenbundel - Verleden Tijd – verschenen. In 1933 werden er een reportage - Het stalen fundament - een roman - Partij remise - en twee gedichtenbundels - Twee werelden en Onder den koperen ploert - gepubliceerd. Daarnaast schreef hij bijzonder veel bijdragen van politieke, journalistieke of literaire aard in verschillende kranten, bladen en tijdschriften.[50] Over het algemeen genomen waren dit allemaal zwaar politiek gekleurde publicaties met als literair dieptepunt de gedichtenbundel Twee Werelden. In deze bundel gaf Last vele staaltjes van revolutionaire poëzie ten beste. Uit het titelgedicht:
'En alles breekt en alles gaat te niet Het was dit soort propagandistische taal waarmee Last in deze periode meende een 'politiek correcte' literatuur te schrijven. Dat zou in de komende twee jaar – met name onder invloed van André Gide - sterk veranderen. Volksfront en André GideIn de eerste helft van 1934 was Last zeer druk met CPH werk. Hij gaf lezingen, schreef artikelen en was redacteur van Links Front (de weinig succesvolle opvolger van het Links Richten tijdschrift).[52] Ook reisde hij in opdracht van het IRH een aantal maal naar Parijs om Duitse illegale vluchtelingen van Nederland naar Frankrijk te smokkelen.[53] Het gezin Last leed onder zwaar geldgebrek. Last moest daarom zoveel mogelijk publiceren[54]. In Frankrijk werd Last zeer geïnspireerd door, wat hij ervoer als, de zeer strijdbare houding van het Franse proletariaat tegenover het fascisme. De samenwerking van socialisten, radicalen, vakbonden en communisten resulteerde in het Eenheidsfront (hetgeen stond voor het beschermen van de Republiek tegen het fascisme, een anti-crisis beleid en het doorvoeren van arbeidshervormingen) van 27 juli 1934. Deze was op haar beurt de inleiding tot de Volksfront-regering van Léon Blum (hierin gingen socialisten, radicaal-socialisten samen, gesteund door de communisten) die in het voorjaar van 1936 tot stand kwam.[55] In Parijs maakte Last ook nader kennis met een aantal belangrijke Franse intellectuelen. Zo kwam hij opnieuw in aanraking met Louis Aragon, die hij nog kende uit de Sovjet-Unie, en René Crevel; beiden kwamen zij uit de groep van surrealisten en communisten rond André Breton.[56] De verreweg belangrijkste ontmoeting was die met André Gide. Zij ontmoetten elkaar op het 'Congres van revolutionaire schrijvers en kunstenaars' (23 oktober 1934) dat werd gehouden in de Matualité te Parijs.[57] Over deze vriendschap, die duurde tot de dood van Gide in 1951, publiceerde Last in 1966 het zeer boeiende en af en toe ontroerende boek Mijn vriend André Gide. Het is naast een beschrijving van deze bijzondere vriendschap ook een rijke, hoewel niet altijd even nauwkeurige, bron over de tijd waarin deze vriendschap plaatsvond. Daarnaast bevat het ook zeer veel autobiografische elementen. De in 1982 uitgegeven correspondentie tussen Last en Gide is daarop een mooie aanvulling.[58] André Gide (1869-1951) was 65 jaar toen Last hem leerde kennen. Hij was één van de zeer grote namen uit het Franse (en Europese) literaire leven van die tijd. Gide kwam uit een streng calvinistisch milieu waaruit hij zich met veel kracht had trachtten te ontworstelen. Hij stond voor een sterk individualisme en non-conformisme. Een grote waarheidsliefde (tot het extreme toe) kenmerkte hem daarnaast. Door de uitgave van zijn Journals, die nog tijdens zijn leven werden gepubliceerd, zou deze eerlijkheid zich meermalen tegen hemzelf keren. In 1932 was hij gaan sympathiseren met het communisme. Een combinatie van filosofische en politieke overwegingen lag daaraan ten grondslag. Gide interpreteerde het communisme vooral als een 'persoonlijke religie'. Gide zou zich echter nooit ondergeschikt maken aan enige partijdoctrine. Dat gold in sterke mate voor zijn literaire werk. Voor Gide was kunst ver boven elke politiek verheven. De Parti Communist France (PCF) liet zich echter een zo beroemde naam niet ontgaan en gebruikte Gide duidelijk als een prestigeobject.[59] Op de belangrijke internationale schrijverscongressen was Gide dan ook prominent aanwezig. De invloed van Gide op Last was groot. Deze invloed strekte zich uit op persoonlijk, filosofisch, politiek en literair vlak. Gide schonk Last vele nieuwe denkbeelden. Andere al aanwezige ideeën werden door Gide versterkt; zoals bijvoorbeeld de nadruk op het seksuele - en in het speciaal de homoseksuele - aspect van de mens. Op het persoonlijke vlak betekende Gide een 'eye-opener' voor Last. Beiden waren homoseksueel en getrouwd, en deelden zij het plezier en de problemen (bijvoorbeeld de schuldgevoelens die zij beiden tegenover hun echtgenotes voelden) die dat met zich mee bracht. Nu had Last juist voor de ontmoeting met Gide al een nieuwe opleving beleefd van zijn homoseksualiteit. Zoals in het bovenstaande al geschetst was zijn roman Zuiderzee daarvan het eerste duidelijke teken. Gide zou Last stimuleren in deze richting steeds opener te zijn, zowel in zijn persoonlijke leven als in zijn werk. Volgens Gide moest in de literatuur homoseksualiteit niet meer als iets ziekelijks of zieligs worden afgeschilderd, maar als een volwaardige vorm van menselijke liefde. Toch bleven bij zowel Gide als Last de zonde- en schuldgevoelens aanwezig. Ook in wijsgerige zin was de invloed van Gide groot. Vooral diens aardse en humanistische religieuze denken sprak Last zeer aan. In het wereldbeeld van Gide stond de mens centraal en niet God. Deze boodschap sprak hij uit in boeken als Nouvelles nourritures - door Last vertaald in De nieuwe spijzen[60] - en zijn Journals. Gide was bepaald geen politiek dier en alleen de bijzondere omstandigheden van de jaren dertig hadden hem een actieve rol laten innemen.[61] Last daarentegen was politiek veel bewuster en werd daarom in zijn politieke opvattingen door Gide nauwelijks beïnvloed. Hoogstens kan worden gesproken van een indirecte invloed die uitging van de moralistische en non-conformistische houding die Gide innam ten opzichte van de politiek. Gide liet zich veel minder aan een opportunistisch partijbelang liggen. Maar Gide was, in tegenstelling tot Last, dan ook geen partijlid. In literair opzicht was er sprake van een enorm verschil in status. Gide had - als Sartre na de oorlog - een hele generatie beïnvloed en gold – een grote eer - als 'bederver der jeugd'. De invloed die Gide op het literaire werk van Last uitoefende was dan ook groot. Last had na zijn experimentele hoogtepunt in de romans Marianne en Branding een stapje terug gedaan in Liefde in de portieken, dat een stuk minder vernieuwend was. De romans Partij remise en Zuiderzee waren weer wel vooruitstrevend in hun documentaire en nieuw-zakelijke stijl. Bleef het journalistieke documentaire element altijd wel een rol spelen ( journalistiek werk zou Last zijn hele verdere schrijversleven afleveren) na deze romans leek Last toch enigszins terug te keren naar de vorm en inhoud van de traditionele roman. Last ontwikkelde daarbij steeds meer een eigen, persoonlijke stijl. De verpolitiekte literaire stijl maakte plaats voor een meer individuele toon. Niet dat de politiek nu helemaal uit het werk van Last verdween; zij kwam echter wel op een tweede plan. De eigen, persoonlijke preoccupaties gingen nu in zijn werk prevaleren. Hierin was Gide een groot voorbeeld. Last schreef zelf over de invloed van Gide op zijn werk (in een interview met Vrij Nederland van 23 april 1960): Het kreeg een ander karakter. 't Betekende in de eerste plaats, dat ik het schrijven niet alleen maar zag als een literair wapen in de klassenstrijd. Het hield ook in: een poging tot groter eerlijkheid. Ik kreeg eerbied voor 't handwerk, voor de taal en kreeg een groter onkerkelijk-religieuse inslag.' Last zou na de ontmoeting met Gide geen gedichten meer schrijven over de tractoren in de Sovjet-Unie en geen romans meer publiceren over de 'heroïsche periodes van het Hollandse proletariaat'. De homoseksueel LastZoals in het bovenstaande geschetst had Gide een grote invloed op Last betreft het uiten van zijn homoseksuele gevoelens. In het onderstaande wordt iets specifieker ingegaan op de homoseksualiteit van Last. Als reeds eerder geschetst bleken de homosexuele gevoelens vroegtijdig aanwezig. Zover bekend heeft hij zich echter voor de jaren dertig nooit openlijk als homoseksueel geprofileerd. Of hij voor die tijd ook homoseksuele contacten heeft gehad, is de uit de literatuur niet duidelijk geworden. In elk ieder geval spreekt Last in het boek Mijn vriend André Gide van 'tien jaar' waarin hij zijn homoseksuele aard had onderdrukt en gesublimeerd in het hartstochtelijk uitdragen van zijn politieke boodschap: ‘Het middel daartoe (tot de sublimatie van zijn 'homoseksuele component'- R.G.) was vooral de communie geweest van mijn spreekbeurten. Ik koos in iedere zaal een paar jongemannen uit wier gezichten mij aantrokken en tot wie ik meer in het bijzonder mijn boodschap richtte. Mijn hoogste geluksgevoel had ik dan vaak wanneer tussen de lippen van zo'n schijnbaar lompe knul uit Musselkanaal of Gasselternijveenschemond het sigaretje vanzelf uitging, zijn gelaat begon te gloeien en ik in zijn ogen iets zag opleven van het enthousiasme dat mijzelf bezielde. Dat kon echter alleen zolang ik vast geloofde in mijn boodschap.’[62] Toen echter na de machtsovername van Hitler er bij Last een zekere ‘geloofstwijfel’ optrad, kwamen deze homoseksuele gevoelens juist extra hevig naar boven. Het was dus een politieke teleurstelling, die de langdurige onderdrukking van de homoseksuele aard van Last doorbrak. Dit voltrok zich tijdens zijn verblijf in Urk (zie ook het
vorige hoofdstuk), waar Last verliefd was geworden op een plaatselijke
visser: In deze roman beschreef Last inderdaad de homoseksuele verhouding tussen de Urker vissers Theun en Auke.[64] Last moet in Zuiderzee één van de eersten in de Nederlandse literatuur zijn geweest die de homoseksuele liefde zo openlijk en vanzelfsprekend beschreef. Hij zette dit voort in de volgende roman Een huis zonder vensters (1935) en vooral in de dichtbundel De bevrijde Eros (1936). Na deze 'coming out' als homoseksueel zou Last zich altijd openlijk blijven uiten over zijn seksuele voorkeuren. Na de oorlog zette hij zich actief in voor de emancipatie van de homoseksuelen. Hij was ondermeer een van de oprichters van het C.O.C. (Cultuur en Ontspannings Centrum, voorheen de 'Shakespearclub' uit 1946) dat in 1949 werd opgericht.[65] Over de reactie van de buitenwereld op de homoseksualiteit
van Last is bijzonder weinig bekend. De verhouding tot zijn vrouw Ida Last is
reeds in het bovenstaande geschetst. Zij leek zijn
seksuele aard (met de nodige reserve) te accepteren. Last noemde zichzelf
overigens biseksueel. In een (zeer
vermakelijk) interview met Ischa Meijer uit 1968 zei Last: In de literaire kritiek van de jaren dertig lijken de homoseksuele passages in de boeken van Last veelal te zijn genegeerd. In de recensies die voor deze biografie zijn bestudeerd werd in ieder geval niet nauwelijks gerefereerd aan dergelijk passages. Nieuwe teleurstellingen en een reis naar MarokkoIn de nazomer van 1934 zou Last een belangrijke nieuwe teleurstelling te verwerken krijgen. Op het Al-Russische Schrijverscongres in Moskou (Last bezocht opnieuw de Sovjet-Unie) werd de sociaal-realistische literatuur als nieuwe oekaze uitgevaardigd. Voor Last betekende dit 'niet veel minder dan een doodvonnis over alles waarvoor wij tot dan toe in "Links Richten" en "Links Front" hadden gestreden' [67]. Er moest nu in traditionele vorm, concrete, 'realistische' literatuur worden geschreven. Er werd opgeroepen een 'revolutionair romanticisme' te scheppen om de massa én te vermaken én te onderwijzen. De experimentele revolutionaire literatuur werd als burgerlijk en achterhaald beschouwd. Men moest weer bij de oude meesters in de leer gaan. Symbool voor deze beweging was Maxim Gorki.[68] Daarnaast Last nam een enorme verandering waar in Moskou. Er waren zwerfkinderen die nergens opgevangen konden worden, de congresgangers gebruikten maaltijden die een heel arbeidersmaandloon kostten en op feestjes dansten de Moskovieten zich wezenloos op jazzmuziek. Last verliet Moskou in depressieve stemming en zou vier dagen letterlijk ziek van teleurstelling in Berlijn hebben doorgebracht.[69] Om van deze teleurstelling te bekomen en te ontsnappen aan
de vele verplichtingen die hij inen
buiten de Partij was aangegaan, aanvaardde hij, samen met Gide, begin 1935 een
reis naar Marokko. Marokko en de nabijheid van Gide waren bijzonder
inspirerend: Een verblijf van enkele maanden leverde stof voor de prachtige gedichtenbundel De bevrijde Eros. De gedichten handelen over de bevrijding die Last ervoer in zijn contact met de Arabieren. Die leefden veel meer met de dag, konden ongebonden lief hebben, ongeacht door man of vrouw. De ongedurigheid van 'Si Yoessef' (mijnheer Jef), van de westerling werd tegenover de innerlijke rust van Arabier geplaatst: 'Hassan richtte zich traag op zijn elleboog, ik vermoedde in het donker de Last 'propageerde' de biseksualiteit en verwoordde het schuldgevoel van de 'rijke westerling' tegenover de Arabier in het onderstaande:
Vergeef me als ik rijker ben dan gij Een duidelijk voorbeeld van de levensfilosofie die Last onder invloed van Gide steeds meer ging ontwikkelen is het onderstaande gedicht. Niet het idee, of de droom, maar de (de lichamelijke, niet de vergeestelijkte) liefde en de mens moet het middelpunt zijn. 'Wat is mooierhet lichaam of de handen de handen of de vingers de vingers of de poriën der huid? Wat is mooier de mond of de lippen de lippen of de tanden de tanden of de warmte van de tong? Wat is mooier de tarwe of de haver de haver of het onkruid het onkruid of de steenen op het veld? Maar - beter dan de droom is een tastbaar lichaam beter dan de haat is de teederheid der liefde mooier dan alles in de wereld is een mensch.'[73] Ook vond de reis haar weerslag in proza. Grote gedeeltes van de roman Het huis zonder vensters spelen zich af in Marokko en ook een kort verhaal, De slaaf, is geënsceneerd in het noordafrikaanse land.[74] Schrijvercongres ter verdediging van de cultuurIn mei keerde Last terug naar Nederland. Een maand later was
hij echter al weer in Parijs om het beroemde 'internationale schrijverscongres
ter verdediging van de cultuur' bij te wonen dat van 21 tot 25 juni in de
Mutualité plaatsvond. Vegesack schrijft in zijn boek over de geschiedenis van
de intellectuelen: De Komintern was de grote organisator en geldschieter achter de schermen. Deze moest echter zoveel mogelijk op de achtergrond blijven. Vegesack noemt het komische incident waarbij de Duitse communist Gustav Regler uit de partij werd geroyeerd omdat hij op het congres de Internationale begon te zingen. Dat was nu juist niet de bedoeling.[76] Er waren veel beroemde deelnemers op dit congres, waaronder Aldous Huxley, Egon Erwin Kisch, Bertold Brecht, Klaus en Heinrich Mann, Robert Musil, André Malraux, Gide en uit Nederland, naast Last, Ter Braak, Du Perron en Nico Rost.[77] Helaas verliep het congres minder eensgezind als de Komintern had gehoopt. Een aantal intellectuelen weigerde de onderdrukking in de Sovjet-Unie onbesproken te laten en wilde zich als anti-fascist niet gelijk verbinden aan een kritiekloze houding ten opzichte van de Sovjet-Unie. Last hield een toespraak op het congres, waarin hij de vatbaarheid van de jeugd voor het fascisme behandelde.[78] De intriges rond Gide en het grove optreden van partijcommunisten - onder andere door Ehrenburg - maakten het congres voor Last een onaangename ervaring.[79] Een huis zonder venstersLast putte veel moed uit de gebeurtenissen in Frankrijk waar het Volksfront steeds duidelijker vorm kreeg. De ernstige twijfels en teleurstellingen die Last vanaf maart 1934 had ondervonden, werden hierdoor enigszins getemperd. In de roman Een huis zonder vensters zouden deze Franse indrukken een belangrijke rol spelen. In juli en augustus 1935 werd Last min of meer door deze roman 'overvallen'; het boek vloeide Last bijna letterlijk uit de pen. De reis die Last had gepland naar ondermeer Ethiopië, waar hij de Italiaanse bezettingoorlog zou verslaan voor de Haagse Post en Het Laatste Nieuws (een Belgisch blad), verviel, voornamelijk uit financiële redenen.[80] In augustus verbleef hij in een tentenkamp nabij Parijs. In dit internationale 'arbeidersportkamp' - dat ook in Een huis zonder vensters beschreven werd - schreef Last driftig verder, haast als in een 'koorts'.[81] Een huis zonder vensters
is een ware hutspot van zaken waarmee Last zich in deze tijd bezig hield:
het 'Gideaanse' denken, de Volksfrontbeweging in Frankrijk, de Arabische levensvisie,
de erotisch-bisexuele kwestie, de jeugd, het verstikkende burgerlijke milieu,
esthetische vraagstukken en zijn politieke twijfels en teleurstellingen.
Vooral het laatstgenoemde nam een belangrijke plaats in. Last liet zijn
onzekerheden en decepties verwoorden door verschillende romanfiguren, zoals
bijvoorbeeld door de trotzkist Thomée en de surrealisten Andalbert en Garant.
Daartegenover stond de communistische hardliner en proletariër Guy, die min
of meer de partijorthodoxie vertegenwoordigde. De twee hoofdfiguren, de
broers Paul en Jean, afkomstig uit de eng burgerlijke familie Dujardin, leken
ook een zekere tweespraak in Last zelf te weerspiegelen. Paul, een soms
twijfelende, communist, heteroseksueel en 'volop staand in het leven', stond
voor de positieve, de constructieve zijde, tegenover Jean; apolitiek,
homoseksueel, een overgevoelige kunstenaar, die, eindigend in waanzin en
vermoord door een Marokkaanse vriend, de burgerlijke, zelfdestructieve kant
vertegenwoordigde. De gewelddadige dood van de figuur Jean lijkt te duiden op
de kant die Last bij zichzelf wilde onderdrukken. Ter Braak merkte in zijn
bespreking van deze roman op dat de tekening van Jean vele malen doorleefder en
psychologisch realistischer was dan van de statische en soms nogal drakerige
Paul.[82]
Deze figuur sloot het boek ook enigszins plichtmatig als 'positieve held' af.
In het slothoofdstuk van het boek komt echter ook de trotskist Thomée nog aan
het woord zonder een echt steekhoudend weerwoord te ontvangen: Met het 'bondgenootschap' doelde Last op het alliantieverdrag tussen Frankrijk en de Sovjet-Unie dat in mei 1935 werd afgesloten. De twee landen stelden zich met dit verdrag op tegenover het agressieve Nazi-Duitsland[84]. Last laat de communist Guy over dit pact tussen Frankrijk en Sovjet-Unie tegen Paul zeggen: 'Een beetje proletarische dialectiek heb je nodig, oue (sic) jongen, om dat te begrijpen. Het pact betekent éen der maatregelen tot behoud van de vrede en tot isolatie van het fascisme. Maar juist omdat we de bourgeoisie die zo'n pact sluit nooit kunnen vertrouwen, gaat de strijd verder. Net zolang tot we de staat veroverd hebben en het leger een instrument is geworden in onze handen [...] Man zie toch de hoofdlijn. Een bevolking van honderdvijfenzestig millioen zonder werklozen. Overwinning op het landbouwfront, afschaffing van de broodkaart. Het enige land in de wereld waar nieuwe hoogovens ontstoken worden en nieuwe fabrieken geopend. Het bolwerk van de vrede.'[85] Last voerde in deze roman een waar gevecht tegen zijn eigen twijfels. De twijfels werden telkens wel door tegenstemmen gevolgd, maar deze tegenstemmen waren lang niet altijd even overtuigend en sterk. Last schreef daarover in 1966: 'De twijfel was toen, onder invloed van Gide, reeds lang begonnen, en in ieder hierna door mij geschreven boek wint Jean terrein op Paul.'[86] Last en Gide in de Sowjet UnieIn de tweede helft van 1935 hield Last zich weer bezig met CPN-werk. Hij schreef voor Het Communisme, het wetenschappelijke blad van de CPN, in De Tribune en gaf lezingen voor ATBH (Arbeiders Theater Bond Holland) toneelavonden.[87] Ook hield hij zich bezig met de voorbereidingen op de reis die hij met Gide naar de Sovjet-Unie zou maken. Gide had lang getwijfeld of hij er wel verstandig aandeed deze reis te ondernemen. Hij was bang dat hij als 'groot schrijver' tentoongesteld zou worden en niet in contact zou kunnen komen met de gewone mensen in de Sovjet-Unie. Ook was hij bevreesd dat zijn uitspraken misbruikt en vervormd zouden worden door de communistische propaganda. Gide had eind september 1935 al een keer van de reis afgezien en werd vervolgens sterk onder druk gezet door Ehrenburg om toch te gaan. In mei 1936 gebeurde dat opnieuw, nu door Ehrenburg en Malraux samen.[88] Zij zullen er samen met Last voor hebben gezorgd dat Gide nu toch besloot te gaan. Last was ook bevreesd dat Gide als een 'prestigeobject' door de Sovjet-Unie gedirigeerd zou worden. Hij probeerde echter Gide gerust te stellen door aan te voeren dat het hen wel zou gelukken om incognito te reizen en de bureaucratie te omzeilen. Last was immers al vaker in de Sovjet-Unie geweest en sprak ook Russisch.[89] Dit zou echter een ijdele verwachting blijken. In juni 1936 was het dan zo ver, de onwillige en half overtuigde Gide en de enigszins bevreesde doch ook geestdriftige Last vertrokken naar de Sovjet-Unie. Naast Gide en Last maakten ook Jacques Schiffrin (een geëmigreerde Rus), Eugène Dabit, Louis Guilloux en Pierre Hebart (drie Franse linkse schrijvers) deel uit van het reisgezelschap. De reis zou duren tot eind augustus en men deed behalve Moskou ook een aantal steden aan in de Kaukakus; waaronder Tiflis, Sotchi, Soechoem en Sebastapol.[90] De ervaringen die Last in de Sovjet-Unie opdeed, zouden
opnieuw een grote schok voor zijn communistische geloof betekenen. Toch begon
Last de reis zeer enthousiast. Na eerst ook zijn bedenkingen te hebben gehad,
leek hij zich nu weer te gedragen als een kritiekloze 'fellow-traveller'. Gide daarentegen
was veel kritischer en zag zijn donkere verwachtingen enkel bevestigd. Gide
moest Last dan ook meer dan eens wakker schudden wanneer hij weer werd
meegesleept in zijn geestdrift. Toen het reisgezelschap de 'model heropvoedingsstad'
Bolsjewo (de stad werd bevolkt door ex-criminelen) bezocht en een van de bewoners
vertelde over de 'wedergeboorte' welke hij had ondergaan sinds zijn intrede,
kon Last niet anders als ontroerd toeluisteren. Gide zei hem echter na
afloop: Gide ergerde zich bovenmatig aan zijn geringe bewegingsvrijheid
(welke hem van tevoren wel was beloofd), de overdadige banketten in elke
plaats waar het gezelschap neerstreek en de opgeklopte, georganiseerde vorm
van enthousiasme waarmee hij werd bejegend. Een tekenend voorbeeld van het
laatste in Sebastopol: Gide zou na dit overdadige eerbetoon hebben uitgeroepen: 'Ik ben toch niet zijne majesteit Amman Oela!'[93] Ook had Gide zich bijzonder gestoord aan wat hij omschreef als het 'meerderwaardigheidscomplex van de Sowjetburgers'. In hun onwetendheid over wat er zich buiten de grenzen bevond, stelden zij zich alles in Sowjet-Unie beter voor als in het buitenland. Gide noemde het voorbeeld van een student die het onnodig vond om een andere taal dan het Russisch te leren omdat de buitenlanders hem eenvoudigweg niets meer konden bijbrengen.[94] Maar ook Last kon gaandeweg de negatieve indrukken niet meer voor zichzelf verbergen. In Moskou, waar hij veel meer bewegingsvrijheid genoot dan Gide, viel het hem tijdens enkele tochten op hoezeer de stad in haar nadeel was veranderd. Veel mooie gebouwen en plaatsen die hij zich nog van zijn voorgaande reizen herinnerde, waren in twee jaar tijd afgebroken en hadden plaats gemaakt voor asfaltwegen en gebouwen in 'klassieke suikerbakkersstijl'.[95] Ook de nieuwe kunstpolitiek stemde Last niet positief. In 1938 vergeleek hij de haat tegen de moderne kunst in Rusland met de hetze tegen de 'entartete kunst' in Nazi-Duitsland. 'Schilders van gelikte Stalinportretten worden boven iedere verhouding betaald, maar surrealisten, constructivisten of simpele modernisten zijn nog hoogstens in Siberië te vinden'.[96] Ook Gide verafschuwde de 'gelijkschakeling' van de kunst. Het talent van de kunstenaar deed er niet meer toe, de enige eis was dat hij kunst in de 'juiste lijn' produceerde.[97] De onmiskenbare paranoïde sfeer en de angst die in deze tijd overal zijn intrede deed, gingen niet aan Last voorbij. Vrienden uit 1932 en 1934 'bleken verdwenen en niemand scheen mij te kunnen of te willen inlichten wat er met hen gebeurd was.'[98] De befaamde filmer Eisenstein werd gedwarsboomd in zijn werk omdat deze niet meer goed in de partijlijn lag en werd hij daarbij in zijn persoonlijke vrijheden beperkt als straf voor zijn 'homosexuele aanleg'.[99] Ook bij een oude vriend van Last, de vertaler Sipowitsj, 'schenen de muren angst te zweten'.[100] De grote armoede onder de bevolking kon Last ook niet loochenen. In de stad Tiflis werd hij aangeklampt door een vrouw die haar dochter te koop aan bood, op de boot van Sotchi naar Sebastopol bevond zich een grote groep van dicht opeengepakte verarmde boeren, die de winter in hun geboortestreek ontvluchtten en zich slechts op het tussendek mochten ophouden. In Sebastopol kwam Last en Herbart met een groep zwerfkinderen in aanraking voor wie het reële gevaar bestond dat zij als criminelen ter dood werden veroordeeld.[101] In Soechoem beleefde Last een grotesk seksueel avontuur: Last zag dat de 'verburgelijking' die hem in 1934 al was opgevallen had doorgezet. Er was een nieuwe elite ontstaan van partijkader, bureaucraten, kunstenaars en model 'stachanovarbeiders'. Zij leefden in grote welstand terwijl de meerderheid van de bevolking nog steeds in diepe armoede verkeerde.[103] Op politiek gebied was de verstarring en de terreur niet
meer te ontkennen. Er werden geen opinies meer ingenomen, men sprak de
avondkrant na. Last ergerde zich bovenmatig aan het feit dat niemand zich voor
de Spaanse Burgeroorlog scheen te interesseren die, tijdens de reis, op 17
juli was uitgebroken. Pas toen de kranten een standpunt hadden ingenomen was
iedereen vol sympathie voor de Republiek - die door de Sovjet-Unie werd
gesteund - en werd er in de bedrijven met veel succes gecollecteerd.[104]
De Russische kranten bevatten niets anders dan botte propaganda. De grondwet
die Stalin in 1936 had uitgevaardigd - die in de praktijk geheel waardeloos
bleek - werd door de pers uitbundig bejubeld. In dezelfde kranten verschenen
echter ook de eerste artikelen over de processen en de zuiveringen die vanaf
19 augustus zouden losbarsten. Grote communisten als Zinowjev en Kamenev
uitten bizarre zelfbeschuldigingen en werden vervolgens ter dood veroordeeld.
De andere reisgenoten raakten al even snel gedesillusioneerd.
Schiffrin en Guilloux reisden teleurgesteld en eerder dan gepland op 24 juli
terug.[106] Ook Dabit,
met wie Last bevriend was geraakt, kon 'in het hele pompeuze eerbetoon dat
men ons in de Sowjetunie bewees alleen maar een vervelende poppenkast...zien'.[107]
Dabit werd aan het einde van de reis ernstig ziek en zou in de Sovjet-Unie
overlijden. Gide en Hebart waren al terug naar Moskou gereisd. Last was nog wat
langer bij Dabit gebleven maar vertrok tenslotte zelf ook naar Moskou. Eind
augustus vloog het gezelschap terug naar Parijs. Last schreef in 1966: Last was volgens eigen zeggen tegen het einde van de reis met zijn gedachten al geheel bij de oorlog in Spanje. Binnen een maand zou hij reeds in Spanje zijn. Spaanse BurgeroorlogDe Spaanse Burgeroorlog zou voor Last een ware catharsis blijken, zowel in politieke als in persoonlijke zin[109]. Last vertrok ongeveer half september 1936 naar Spanje. Hoe
vol idealisme hij was mag blijken uit het onderstaande fragment van een brief
aan zijn vrouw, gedateerd 23 september (vlak voordat hij het vliegtuig nam naar
Spanje): Last meldde zich niet aan bij het communistische wervingsapparaat, maar kwam via de bemiddeling van André Malraux in een Spaanse eenheid (het Vijfde Regiment, bataljon Sargento Vazquez) terecht. Hij wist dat dienst nemen in de Internationale Brigades voor hem als 'twijfelaar' gevaarlijk zou kunnen zijn. Zijn vriend Harry Domela, die door de communisten ook niet geheel werd vertrouwd, trad eveneens toe tot deze Spaanse eenheid. Hij en Last zouden een aantal maanden samenwerken aan verschillende fronten in en rond Madrid.[111] Last zou daar promoveren van korporaal, luitenant (tweede alfarez), eerste luitenant (alfarez) en tenslotte tot kapitein (mei 1937).[112] Voor Last had de oorlog de glans van de revolutie. Zo
schreef hij in De Spaanse tragedie over
het 'veranderde Madrid' (dat hij nog kende uit zijn reis naar Marokko): Ook Last kwam met het idee naar Spanje om te vechten tegen het 'internationale fascisme' en had nauwelijks weet van de werkelijke Spaanse verhoudingen.[114] Toch kreeg hij wel snel door hoe de verdeeldheid onder de republikeinen leidde tot een ernstige verzwakking van deze partij. Begin november 1936 moest het Republikeinse leger terugtrekken bij Getafé. Last weet dit in een brief (van 18 november 1936) mede aan de politieke tegenstellingen tussen de communisten en anarchisten die elkaar het licht in de ogen niet gunden. Zo werden de officieren eerder uit partijbetrouwbaarheid gekozen, dan uit militaire kundigheid.[115] Inmiddels was in Frankrijk eind 1936 het boek van Gide, Retour de l'USSR, uitgekomen. Last had geprobeerd Gide te overreden het boek niet uit te geven.[116] Ook Ehrenbrug en Louis Aragon zouden dat hebben getracht.[117] Last argumenteerde dat Gide met zijn kritiek verdeeldheid zou brengen in het anti-fascistische kamp en zo de fascisten in de kaart zou spelen. Tenslotte stemde Last toch in met de publicatie. Gide had hem namelijk verzekerd dat hij - ter compensatie - de Republikeinse zaak zou blijven ondersteunen.[118] Tijdens een verlofperiode zocht Last Gide op en raakte hij zeer onder de indruk van de laster die over Gide werd uitgestort door de communistische pers.[119] De vriendschap met Gide maakte Last al snel verdacht. In de zomer van 1937 begonnen de verhoudingen zich toe te
spitsen. Tijdens het 'Internationale congres van schrijvers tegen het
fascisme' dat werd gehouden in juli werd door de communistische delegatie
geëist dat Last in het openbaar Gide zou afvallen: 'volgens het bekende
communistische recept, dat men steeds aan een vroegere vriend opdracht geeft
de ezelstrap aan de gevallen leeuw te geven.'[120]
Last weigerde dit en hield een rede waarin het boek van Gide niet aan de orde
kwam maar wel de zelfkritiek als uiterste belangrijke deugd voor iedere cultuur
werd gezien. Dergelijke sentimenten had Last ook al geuit in het voorwoord voor
de Nederlandse vertaling van Gide's boek De
nieuwe spijzen. Hierin steunde Last vrij openlijk Gide in diens kritische
houding tegenover de Sovjet-Unie. Vooral de volgende passage scheen wrevel te
hebben opgewekt: In de communistische gelederen van Nederland en Spanje begon
men Last af te schilderen als trotskist. Deze beschuldiging was zeker in Spanje
levensgevaarlijk. In de Spaanse eenheid waarin Last weer diende – na een korte
periode in de Internationale Brigade – kwam hij onder verdenking van de leiding
te staan. Toen Last een order van de commandant Manolo niet meteen opvolgde
werd hij gearresteerd: Last werd echter niet gefusilleerd maar overgeplaatst naar het dorp Madrigueras waar hij werd 'weggepromoveerd' tot instructieofficier.[123] Achter de schermen zouden Malraux en Gide, via Leon Blum, de Spaanse regering er op hebben aangedrongen niet óók Last onder verdachte omstandigheden te laten verdwijnen. Daarnaast had Edo Fimmen, als afgevaardigde van de ITF (International Transport Workers' Federation) in Spanje, zich ingezet voor Last en had hij contact opgenomen met de Spaanse regering.[124] Last zou na zijn 'promotie' niet meer terugkeren naar het front. Toch werd hij opnieuw ter verantwoording geroepen en moest hij zich begin oktober melden in Albacete (het hoofdkwartier van het Republikeinse leger), waar hij voor een krijgsraad werd geplaatst. Er werd hem verweten dat hij begin 1937 had meegeholpen aan de voorbereidingen van de POUM-opstand in Barcelona. Getuigen zouden dit hebben bevestigd, maar Last kon echter bewijzen dat hij in het geheel niet in Barcelona was geweest. Omdat 'de krijgsraad uit eerlijke Spaanse officieren bestond' werd Last vrijgesproken en ontsnapte hij opnieuw aan de dood. Het lijkt voor de hand te liggen dat de CPN achter deze beschuldiging zat.[125] Eind oktober, begin november bevond Last zich in het hospitaal van Villa de Nueva de la Jara. Het is onduidelijk waarvoor Last in dit ziekenhuis werd verpleegd. In dezelfde tijd kreeg Last toestemming te vertrekken voor een propagandareis naar Scandinavië. Eind november, begin december vertrok hij richting Parijs. Hij zou - zeer tegen zijn zin - niet meer terugkeren naar Spanje[126]. De Spaanse Burgeroorlog zou voor Last een zeer ingrijpende
ervaring in zijn leven betekenen. Het bijna dagelijkse contact met de dood, de
verantwoordelijkheid als leidinggevende militair, de communistische
kuiperijen, het verraad en de vriendschap, maakten Last misschien niet zozeer
tot een ander mens, dan toch wel tot een gelouterd mens. Het proces tot een
zekere verinnerlijking zette zich versneld door, evenals de
'verpersoonlijking' van zijn idealen. Last schreef in 1947 bij de heruitgave
van De Spaanse tragedie: Het geloof van Last in de mens ging niet verloren, het werd enkel verdiept. De oorlog betekende in elk geval de definitieve breuk met de communistische partij en het begin van zijn politiek 'vogelvrije' periode. Breuk met de CPNTijdens de propagandatour in Scandinavië kwam voor Last het
laatste breekpunt. In februari werd Teruel door de troepen van Franco veroverd
en hiermee werd het doodsvonnis voor de Republiek wel getekend. Last zei zijn
lidmaatschap van de CPN op. Hij gaf hier in het openbaar twee redenen voor: ten
eerste de nieuwe processen in de Sovjet-Unie en ten tweede de onvoldoende
steun van de Sovjet-Unie aan de Republiek.[128]
Het lijken enigszins willekeurige redenen. De werkelijke gronden voor de breuk
moeten toch gezocht worden in de toenemende vertwijfeling van Last. De
moeilijke rol van de intellectueel binnen de communistische partij – zo fraai
verwoord door Arthur Koestler in The God That Failed – was ook Last tenslotte te veel
geworden: Een uitgebreide en soms
ontroerend onderbouwing van zijn breuk met de CPN gaf Last in de inleiding en
de terugblik van de Spaansche Tragedie[130].
Er is hier soms bijna sprake van een politieke biecht: Last beschreef daarop de dilemma's die hem als communist sinds 1932 hadden dwarsgezeten. Dit deed hij nog niet zo duidelijk als in Mijn vriend André Gide (dat hij ook pas
bijna dertig jaar later schreef). Zo voerde hij de volgende gemeenplaats aan om
de, ondanks alle twijfel, toch lange duur van zijn lidmaatschap te 'verklaren': Ook hanteerde hij weer het argument dat door kritiek te leveren op de Sovjet-Unie en de communistische partij de contrarevolutie van brandstof werd voorzien. In zijn kritiek op de Sovjet-Unie somde Last allereerst op wat de Sovjet-Unie wél had bereikt: de planeconomie (die een voorbeeld was voor de Amerikaanse New Deal politiek), de seksuele vrijheid, de vrouwenemancipatie, de nationaliteitenpolitiek, het 'geven van een stem aan de massa' (de 'cultuurscheppende krachten van de massa's losgemaakt') en de democratie van onderaf ('zelfbestuur der werkelijke levenseenheden').[133] Daarna gaf Last echter zijn ongezouten kritiek: de Sovjet democratie bestond alleen als ideaal, in werkelijkheid was de staat sterker was dan ooit. Alleen een nieuwe elite kon profiteren van de verworvenheden van de Sovjet-Unie en het overgrote deel van de Sovjet bevolking bleef onmondig en arm. Andere kritiekpunten waren onder andere: de uitbuiting van de arbeiders (niet anders dan in Amerika), de grote woningnood, de achterlijke kunstopvattingen, de nieuwe preutsheid, de persoonsverheerlijking tot in het absurde (die niet veel verschilde van de aanbidding van Hitler), de opportunistische buitenlandse politiek en het uit de weg ruimen van de garde van 'oude revolutionairen'.[134] Ook viel Last de West-Europese communistische partijen aan. Zij hadden de arbeidersklasse enkel verdeeld in hun constante polariserende politiek en hadden zodoende de deur opengezet voor het fascisme: 'Niets heeft de komst van het fascisme zo zeer bevorderd als het onderlinge verraadgeschreeuw’.[135] Ook het stokpaardje van Last kwam weer aan bod: de seksuele
kwestie. Hij constateerde een psychologische tekortkoming in het marxisme.
Deze leer hield geen rekening met het feit dat de mens naast een behoefte tot
het bevredigen van zijn materiële behoeften ook een drang tot voortplanting
had, tot 'lichamelijke liefde'. Uit de onderdrukking van deze aandrang
ontstond een 'sexueele nood' die bijvoorbeeld door de nazi's 'op
meesterlijke wijze (was) geëxploiteerd' door 'zijn mannenbonden, zijn
hysterische vergaderingen, zijn uitbuiting van masochisme en sadisme' die
'slechts surrogaten konden zijn voor werkelijke liefde'.[136]
De communisten echter hadden zich bekeerd tot het 'puriteinisme der dorste
protestansche sekten'. Last kwam tot een voor hem typische conclusie: Sprekend over het gevaar van
religie en kerk kwam Last tot de volgende opvallende uitspraak: Last raakte met deze constatering de achilleshiel van het communisme. Vanuit de totalitaire visie dat de Partij de 'incarnatie van de wil van de Geschiedenis zelf vertegenwoordigde'[139] kon zij een onfeilbare beslissingsmacht claimen en was zij in haar optreden moreel rücksichtloos geworden. Zij eiste van haar leden een totale gehoorzaamheid en gewetenloosheid. Men moest als partijlid inderdaad zonder gewetensbezwaren de Judaskus kunnen uitdelen. Last, die in dit opzicht nooit een ideaal 'partijman' werd, zag tenslotte de gevaren in van een dergelijke amorele houding.[140] Het was hem duidelijk geworden dat de visie waarin het heden wordt opgeofferd aan de toekomst en het doel de middelen heiligt, in de diepste zin onmenselijk was. Eenmaal tot zulke conclusies gekomen was het voor Last onmogelijk nog langer voor communist door te gaan. Last sloot De Spaanse Tragedie positief af. Hij geloofde dat er een eenheidsfront zou ontstaan boven de partijen uit: '...het eenheidsfront van allen die inzien dat wij geen sterker wapen hebben dan de waarheid.'[141] De laatste woorden van het boek kunnen in zekere zin gelden
als een beginselverklaring voor het postcommunistische denken van Last: Partij- en statenloosZoals te verwachten viel heel communistisch Nederland over Last heen. Zelfs vrouw en kinderen werden daarbij niet gespaard. Volgens Het Volk werd Ida Last in het gezicht gespuwd door fanatieke communisten en werden de kinderen uitgescholden voor ‘fascisten’.[143] Hoogtepunt van de hetze tegen Last was de brochure van Nico Rost - Het geval Jef Last. Over fascisme en trotzkisme - die verscheen in juli 1938. Deze jeugdvriend van Last had de opdracht gekregen hem zo zwart mogelijk te maken.[144] Dit naar 'communistisch recept' waarbij men juist vrienden van de 'afvallige' inzette. Daarachter zal wel de redenatie hebben gestoken dat een goede bekende over meer belasterend materiaal zou kunnen beschikken dan een willekeurige partijscribent. Ook zal men door een dergelijke opdracht de 'betrouwbaarheid' en de 'hardheid' van een partijlid hebben willen testen. Last reageerde met een tegenbrochure, Het geval Jef Last. Een antwoord dat nog in dezelfde maand
verscheen.[145] Hij diende
Rost hierin van scherpe repliek: In maart had Last middels een brief aan de Spaanse minister van oorlog nog verzocht te mogen terugkeren naar het front in een niet-communistische eenheid. Dit werd hem echter geweigerd. Of hierachter een politieke reden moet worden gezocht is echter niet zeker. Vanaf de zomer van 1938 zouden namelijk de Internationale Brigades worden opgeheven en de buitenlanders gerepatrieerd.[147] Last kreeg wel het verzoek zijn propaganda voor de Republiek te blijven voortzetten.[148] Een ander groot probleem was zijn status als statenloze. Alle vrijwilligers waarvan de Nederlandse autoriteiten wisten dat zij in Spanje hadden gevochten verloren namelijk hun Nederlanderschap, omdat zij in vreemde krijgsdienst waren geweest. Nadat Last de maanden maart en april in België had doorgebracht, werd hij begin mei opgepakt bij de Nederlandse grens en gevangen gezet in een kazerne bij Zundert.[149] Er ontstond daarover de nodige beroering in de pers en er werden vragen gesteld in de Tweede Kamer door het SDAP-parlementslid Van der Goes.[150] Last spande een rechtszaak aan tegen de Nederlandse staat om zijn Nederlanderschap terug te krijgen.[151] Het zou hem echter niet gelukken; hij kreeg deze status pas na de oorlog terug. Last werd wel na negen dagen vrijgelaten, maar kreeg geen identiteitspapieren en moest zich van verdere politieke activiteiten onthouden.[152] In juli 1938 vertrok Last weer naar België waar hij enkele maanden in tamelijk erbarmelijke omstandigheden doorbracht.[153] In deze tijd lijkt Last ook serieuze plannen te hebben gehad om zich te vestigen in Mexico of Zuid-Amerika, maar om onduidelijke redenen zag hij daar aan het einde van het jaar vanaf.[154] Begin januari 1939 hielp Edo Fimmen Last uit de nood door hem aan werk te helpen in Noorwegen. Last deed daar geheim werk voor de ITF en schreef 'ter camouflage' artikelen over Noorwegen in Het Volk. Last zocht contact met Duitse scheepslieden die hun socialistische ideeën waren trouw gebleven en hoorde hen uit over de handelsvloot en eventuele 'betrouwbare' kapiteins. Na de oorlog bleek dat een Duitse contraspion van deze activiteiten op de hoogte was geweest. Gelukkig voor Last waren de Duitsers dit voorval in de oorlog blijkbaar vergeten.[155] In september 1939 keerde Last weer terug naar Nederland. In 1939 kwamen de boeken De vliegende Hollander en Kruisgang der jeugd uit. Vooral van het eerste boek, dat hij beschouwde als een afronding van wat hij tot dan toe had geschreven (hij nam soms letterlijk citaten uit oudere boeken op), verwachtte Last veel. Het werk bleek echter nauwelijks aan te slaan, in tegenstelling tot het tweede boek (over het leven enwerdegang van Marinus van der Lubbe, dat hij samen schreef met Harry Wilde) dat een bescheiden succes kende.[156] Tweede WereldoorlogDe oorlogsjaren van Last zijn tamelijk schimmig[157]. Een van de merkwaardigste feiten blijft dat Last die voor de oorlog zo overduidelijk stelling had genomen tegen het fascisme, gevochten had in Spanje en Duitse zeelieden had lastiggevallen met linkse praatjes (zie bovenstaande hoofdstuk), kon rondlopen als een vrij man en zelfs tot 1942 aan toe ongestoord kon publiceren[158]. Het in eerste instantie milde bezettingsregime en het feit dat Last zo overduidelijk met de CPN had gebroken zijn wellicht redenen waarom Last met rust werd gelaten. Na in mei 1940 te zijn gemobiliseerd nam Last al snel actief deel aan het verzet[159]. Begin 1941 werd Last redactielid van het illegale blad De Vonk. Dit blad en de daar aan verbonden groepen (De Vonk was over heel het land verspreid) was humanistisch socialistisch geïnspireerd. Het blad en de beweging werd opgezet door Tom Rot, Dirk Schilp en Eddy Wijnkoop. In eerste instantie was er veel verwantschap met de RSAP (de partij van Sneevliet die was ontstaan uit een fusie tussen de RSP en de OSP, de Onafhankelijke Socialistische Partij) - die ondergronds was gegaan onder de naam MLL (Marx, Lenin, Luxemburg) front. Later ging men meer een eigen koers varen die de dogmatische koers van het MLL front verwierp (de zogenaamde derde front gedachte: het kapitalisme en het fascisme zijn even erg en dienen beiden te worden bestreden) en aansluiting zocht bij andere verzetsgroepen. Opvallend was het ‘positief’ beleden socialisme: voor moffenhaat was daarin geen plaats[160]. Last was een zeer actief redactielid en schreef vele bijdragen voor De Vonk. Last was volgens Berendsen en Weeda in hun studie over De Vonk echter ‘geen organisator, waarvoor hij te onvoorzichtig en wispelturig wordt genoemd’[161] De invloed van Last op de ideologische en theoretische inhoud van het blad was echter zeer groot. Last gaf lezingen door heel het land en legde zo contacten voor de Vonk. Er ontstonden vele lokale Vonk afdelingen die soms ook aparte Vonk publicaties deden verschijnen. In maart 1942 ontkwam Last aan de arrestatiegolf die de Amsterdamse Vonkgroep trof omdat hij zich op dat moment in Katwijk bevond[162]. Vanaf dat moment dook Last onder. Hij bleef echter actief lid van de redactie en regelde onder andere geld voor het blad via zijn literaire connecties[163]. Tijdens zijn onderduik in Leiden (wanneer precies is niet geheel duidelijk) pakte Last zijn studie Chinees weer op en waarschijnlijk voltooide hij zijn kandidaatsexamen nog tijdens de oorlogsjaren[164]. Een grote schok was het wegvoeren van zijn dochter Femke naar Duitsland (later bleek naar het concentratiekamp Ravensbrück).[165] Ook zijn dochter Mieke was actief in het verzet. Zij deed onder andere koerierswerk voor de Vonk[166]. In het ontroerende boekje Gedachten onder water (dat
hij nog tijdens de oorlog schreef en in juli 1945 verscheen) beschreef Last op
pregnante wijze de moeilijke positie van de onderduiker: Aan het eind van de oorlog was Last actief als officier bij de Binnenlandse Strijdkrachten in de omgeving van Ommen, waarbij zijn Spanje ervaringen hem goede diensten zouden hebben bewezen.[168] Na de oorlogAls reeds in de inleiding vermeld zullen de naoorlogs jaren hier kort worden behandeld. Bedoeling is wel, na het nodige onderzoek, deze sectie belangrijk uit te breiden. Vlak na de oorlog bleef Last actief om en nabij Ommen waar hij samen met zijn echtgenote verantwoordelijk was voor de ontvangst van ex-politieke gevangenen[169]. Eind 1945 en 1946 werkte hij als ambtenaar voor de dienst Oog en Oor (opgezet door minister-president Schermerhorn en was voorloper van de Rijksvoorlichtdienst) mee aan de drooglegging van Walcheren[170]. Intellectueel was Last in deze jaren actief als redactielid in het blad Vlam, Socialistisch Weekblad voor Vrijheid en Cultuur, de opvolger van het illegale blad De Vonk[171]. Net als De Vonk stond De Vlam voor een niet dogmatisch, humanistisch socialisme, al waren de opvattingen meer gedifferentieerd dan die van De Vonk. Belangrijke onderwerpen waren de internationale verbroedering (juist met Duitsland) en de zelfstandigheid van Nederlands-Indië. De Vlam had zeker enige invloed – in haar hoogtijdagen kende het blad een oplage van 20.000 exemplaren.[172] Belangrijke jaarlijkse bijeenkomsten waren de zogenaamde Vlamkampen waar velen uit linkse hoek elkaar troffen. Last was een regelmatige spreker op deze bijeenkomsten. Last was in deze jaren veelgevraagd als spreker op internationale jeugd- en vredesconferenties. In 1947 was hij samen met Gide op Jugendtreffen in München en 1948 in Bremen, Zurich, Parijs en Londen.[173] Last ontvouwde zijn socialistische toekomstvisie in zijn
boek Socialistische Renaissance (1945) dat hij reeds in de oorlog had
geschreven. Enkele typerende citaten uit het nawoord (dat Last vlak na de
bevrijding schreef) waaruit een gevoel van pessimisme over de naoorlogse
situatie wordt gepaard aan een optimistische visie op de kracht van het
socialisme: In 1946 hielp Last mee de Shakespeare Club op te richten, de voorloper van het COC (Cultuur en Ontspannings Centrum)[176]. Wegens zijn rol in het verzet kreeg Last in 1947 zijn Nederlanderschap terug. Daarop huwde hij opnieuw met Ida ‘met de kinderen als getuigen’.[177] Vreemd blijft het feit dat Last zijn Nederlanderschap wel terug kreeg en vele andere oud-Spanje strijders, vaak ook actief in het verzet, niet. Minister-president Schermerhorn zou hierin een rol van betekenis hebben gespeeld[178]. Daarnaast zou het feit dat vele oud strijders vasthielden aan het communisme hun zaak geen goed hebben gedaan[179]. De periode na de oorlog kenmerkte zich vooral door de enorme reislustigheid van Last. In deze jaren leek hij meer in het buitenland te verkeren dan in Nederland. In 1950 vertrok hij op uitnodiging van de vice-president Mohammed Hatta voor vier jaar naar Indonesië. Last kende Hatta nog uit zijn studententijd en uit de Liga tegen imperialisme en koloniale overheersing. Hij zou in Indonesië ondermeer drie jaar Engelse les geven aan een HBS op Bali.[180] Tijdens zijn verblijf op Bali overleed Gide (19 februari
1951). In een neerslachtige bui schreef Last, enigszins met zelfmedelijden,
aan zijn vrouw: Hoeveel Gide voor Last heeft betekend is al gebleken uit het
bovenstaande en uit het vaak aangehaalde boek Mijn vriend André Gide, dat hij 15 jaar na de dood van Gide
publiceerde. In het laatste hoofdstuk van dit boek schreef Last: Na zijn verblijf in Indonesië vertrok hij in 1955 alweer naar Hamburg. Hier was hij werkzaam was als correspondent en promoveerde op zijn studie Chinees (met als bijvak Japans en Indonesisch). Hierna volgde een groot aantal reizen naar Azië.[183] In literair opzicht raakte Last na de oorlog toch enigszins in de vergetelheid. Het soms slordige en inconsistente karakter van zijn werk zal daaraan hebben bijgedragen. De belangrijkste reden voor het uit de belangstelling raken van het werk van Last lijkt toch de sterk veranderde situatie van na 1945. Het idealisme waarvoor Last stond, raakte in deze naoorlogse jaren steeds meer op de achtergrond. Misschien had geen ongelijk toen hij schreef dat met Gide zijn generatie was uitgestorven. Last was in literair opzicht ook geen werkelijke vernieuwer, geen 'trendsetter' geweest. Hoewel sommige boeken wel een experimentele vorm kenden - bijvoorbeeld Marianne en Partij remise - bleken zij na de oorlog qua inhoud toch verouderd. Er zouden wel een aantal herdrukken van zijn vooroorlogse werk verschijnen, hoewel de oplagen daarvan niet groot waren en er de laatste 25 jaar vrijwel niets heruitgegeven is.[184] De romans en gedichten die hij na de oorlog schreef kregen weinig respons. Uitzondering daarop lijkt het kinderboek I Bontot en I Koese (Amsterdam 1958) dat in vijf vreemde talen verscheen.[185] Last kreeg ook weinig erkenning in de vorm van literaire onderscheidingen: in Nederland kreeg hij enkel de Marianne Philipsprijs (1963) en in Duitsland de Vondelprijs van de Universiteit van Münster (1966).[186] In 1966 kwam Mijn vriend André Gide uit dat een hoog memoires-gehalte had. Last begon in deze jaren met de poging zijn veelbewogen leven enigszins te recapituleren. In interviews uit deze jaren vertelde hij dat hij bezig was zijn memoires te schrijven. Zij zouden echter onafgemaakt en ongepubliceerd blijven.[187] Last voelde zich in
zijn laatste jaren toch wel enigszins miskend, hoewel hij genoeg zelfspot leek
te bezitten om het volgende over zichzelf te schrijven: De laatste jaren van zijn leven bracht Last door in het Rosa Spierhuis te Laren (een bejaardentehuis voor kunstenaars en intellectuelen). Ondanks zijn slechte gezondheid - hij leed aan prostaatkanker - bleef hij nog heel actief met lezingen en publicaties. Last overleed op 15 januari 1972, 73 jaar oud. Om iets van de onverminderde recalcitrantie van de oude Last weer te geven en tevens iets van de eigenzinnigheid van zijn denkbeelden, wil ik deze biografie afsluiten met een citaat uit een artikel uit De Gids dat hij zeven jaar voor zijn dood schreef:
'Waarschijnlijk zou ik mij dan ook, wanneer ik nog jong
was, aansluiten bij de Provo's, mede overtuigd dat een welvaartzat volk slechts
door voortdurende provocatie weer tot denken gebracht kan worden, bijvoorbeeld
over de atoombom, of ik zou medewerker worden van Nederlands best geredigeerde
maandblad Gandalf. Want ik geloof nog altijd in de jeugd, maar ik ben
overtuigd, dat deze de problemen van onze hypermoderne tijd noch met een
staatsleer uit 1848 (communistisch manifest), noch met de principes van Lenin
(1918) kan oplossen. Longkanker, lucht- en watervervuiling, verkeer en de
verkeerslichten die ons allen tot Pawlofse honden maken, die nog slechts op
rode en groene lichtjes reageren, lawaai, radio Veronica, plantegiften
enzovoort, moeten meer worden gevreesd dan ouderwetse arbeidersuitbuiting, en
wanneer wij het kapitalisme bestrijden, is dat omdat het deze gevaren
bestendigt en verdedigt. De Provo's hebben gelijk, dat de arbeidersklasse door
de reclame gecorrumpeerd is, en dat er misschien enkel onder de jeugd nog
non-conformisten te vinden zijn, die tenminste niet bang zijn voor de politie. LiteratuurlijstOngepubliceerde bronnenLetterkundig museum en documentatiecentrum Den Haag Radiointerview met Rudi Wester. Over Jef Last en het maken van de biografie. VPRO-radioprogramma O.V.T. Uitgezonden 10 juli 1994. Gepubliceerde bronnenAarsbergen, A.A., Verre paradijzen. Linkse intellectuelen op
excursie naar de Sovjet-Unie, Cuba en China. (Utrecht 1988). Gebruikte tijdschriften
De Groene Amsterdammer, jaargang 1932, 1933. Notenlijst[1] Jef Last, Van een jongen die een man werd (Baarn 1941) Uit de autobiografische inleiding (Voortaan: Last, Jongen), 7. Over de ouders van Last: Pavert, Last 79, 80. Links Richten. Tussen partij en arbeidersstrijd. Materiaal voor een teorie over de verhouding tussen literatuur en arbeidersstrijd, Projektgroep 'literatuursociologie' I. (Nijmegen 1975) (twee delen), 20, 21. Voortaan: Studie Links Richten. Jef Last, Zo zag ik Indonesië (Den haag, Bandung 1956) 1-35. Rudi Wester, Jef Last lemma in: Biografisch woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland. http://www.iisg.nl/bwsa/bios/last.html [2] Jef Last, Jongen, 7. [3] Jef last, 'De wind verandert, de vaan staat vastgeroest?', in: De gids oktober 1965 nr 8, 209. [4] Jef Last, Jongen, 11. [5] Ibidem, 13. [6] Ibidem, 21. [7] G.H. ‘s Gravesande, 'Jef Last over zijn leven en zijn werk' ,in: Den gulden winckel no.387 maart 1934. Last zou zijn ervaringen als bedrijfsleider verwerken in zijn roman Liefde in de portieken (Amsterdam 1932). Jef Last, Acht werken van Jef Last (Bussum 1947) 126. [8] Links Richten studie, 23, Pavert, Last, 224 noot 15. [9] De Nieuwe Linie, 4 mei 1968 [10] Last, Mijn vriend André Gide, 247. [11] G.H. ‘s Gravesande, 'Jef Last over zijn leven en werk', p 41, Martin Mooij, Aad G. Put, Jef Last, (Amsterdam 1963), p 10, Fernand Auwera, Schrijven of schieten. Interviews (Antwerpen 1969), p 102. [12] Pavert, Last, 93. [13] Ibidem, 24. [14] Last zou dit omwerken tot de avant-gardistische roman Branding uit 1930. [15] Henriette Roland Holst/Van der Schalk (1869-1952) was van 1897 tot 1911 lid geweest van de SDAP en was in 1916 toegetreden tot de SDP (de Sociaal Democratische Partij en de voorloper van de CPH, de Communistische Partij Holland). Zij ging samenwerken met Henk Sneevliet en verliet samen met hem in 1927 de CPH. Zij zou zich steeds meer in religieus socialistische zin ontwikkelen. In 1929 was zij een van de oprichters van het tijdschrift De Nieuwe Weg. Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging Deel V, P.J. Meertens e.a. (Amsterdam 1992) 241-256. Via internet: http://www.iisg.nl/bwsa/bios/schalk.html. Uit de zelfde bron de biografie van Sneevliet (http://www.iisg.nl/bwsa/bios/sneevliet.html). [16] Links Richten studie, 26, 62, 63. [17] Links Richten studie, 32. Meer over de achtergronden van de radicalisering van Last zie scriptie van ondergetekende: De Tijd der Idealisten. Jef Last in de jaren dertig, p. 21-23. [18] Pavert, Last, 96. Wester situeert dit iets later, na het afscheid van de RSP (juli 1931). Rudi Wester, Jef last lemma in het Biografisch woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland. [19] Zie lijst van WERKEN VAN LAST [20] G.H. s' Gravesande, 'Jef Last over zijn leven en werk'. [21] De bundel Liedjes op de maat van de rottan is online beschikbaar via – o ironie – de bestanden van de Centrale Inlichtingendienst die door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis zijn gedigitaliseerd: Bundel [22] Dit beweert Last in een brief aan de uitgever Brusse. Gedateerd 15 maart 1931. Geciteerd in Jef Last, Op de maat van de rottan, inleiding Poeze, 21. Deze uitgever bracht de meer literaire bundel Kameraden! (Rotterdam 1930) uit. Deze verkocht minder goed. [23] Jef Last, Branding (Arnhem 1930) p. 1. [24] Last, Jongen, 20, 21. [25] De RSP had haar eigen jeugd- en arbeidsontwikkelingsorganisaties: de Revolutionaire Jeugd Bond (RJB) en de Vereniging Voor Volksontwikkeling (VVVO). Van beide organisaties werd Last in 1931 voorzitter. Links Richten studie, 96-98, 164. [26] De Tribune 25 november 1931. (Geciteerd in Links Richten studie 169, 170.) [27] Meer over de grote stap om communist worden als intellectueel en de beweegredenen van Last om de RSP vaarwel te zeggen: Gillesse, Tijd der idealisten, 31-24 [28] De Nieuwe Weg, november 1930, 343-344. [29] Ibidem. [30] Siem Bakker, Literaire tijdschriften van 1885 tot heden (Amsterdam 1985), 190. [31] Links Richten. Volledige reprint 1932-1933 (Amsterdam 1973), 31. [32] Ibidem. [33] Ibidem. [34] Stephen Spender in: The God that failed, 236. [35] Pavert, Last, 141. [36] Geciteerd zijn de eerste, tweede en achtste strofe. Links Richten reprint nummer 2, oktober 1932, 51. [37] Zie Gillesse, Tijd der idealisten, 46, 47 [38] Pavert, Last, 105. [39] Pavert, Last, 117, 240. [40] Last beweerde in de 'terugblik' van het boek De Spaanse tragedie (1938 Amsterdam) (169, 170) - hij was toen net uit de CPH gestapt - dat er nog veel kritische noten werden geschrapt door de partijcensuur. Het stalen fundament verscheen in 1933 en werd uitgegeven door de 'Boekengemeenschap van het VVSU. [41] Jef Last, Het stalen fundament, 177-178. [42] Ibidem, 178. [43] Last, Spaanse tragedie, p 169. Ook in brieven aan zijn vrouw zou Last over deze wantoestanden hebben geschreven.Pavert, Last, p. 122. Victor Serge was een Belgische communistische schrijver die wegens zijn kritische uitlatingen begin 1933 werd veroordeeld en verbannen. Aan zijn arrestatie werd in het buitenland vrij veel ruchtbaarheid gegeven. Thomas von Vegesack, Een geschiedenis van het literaire engagement 1898-1968 (Amsterdam 1989), 166. [44] De bewijsvoering is hier nogal dun. Van de Pavert kreeg deze informatie mondeling van Ida Last. Zij beweerde dat zij vlak voor de terugkeer van Last de huisraad gedeeltelijk had verkocht en ingepakt en ook het huis zou zijn opgezegd. Het gezin was dus klaar om te vertrekken. Toen Last eenmaal terug in Nederland was - eind december - kon hij om onduidelijke reden nog niet terugkeren. Pas later zou hij zijn vrouw hebben gezegd dat het 'hem zijn kop gekost zou hebben'. Hoeveel later hij dat gezegd heeft kon zij niet precies meer zeggen. In ieder geval zou het 'ver voor 1936 geweest zijn'. Pavert, Last, 247 (noot 84). Toch schreef Last nog een maand voor zijn terugkeer naar Nederland in een brief - gedateerd 19 november - aan zijn vrouw (een citaat waaruit ook weer blijkt hoe belangrijk hij het vond één te worden met het proletariaat): 'Die arbeidersklasse draagt hier alles en de partij is hún partij. Ida, hoe komen we daar tusschen? Hoe bevrijd ik me uit die vervloekte doem dat ik ook bij de intellektuelen hoor. Enfin, daar móet een eind aan komen en dan is er voor mij geen beter land dan hier. Eerst in Holland lid worden van de partij. Ik schaam me dat ik dat nog niet ben.'Geciteerd door Van de Pavert, Last, 128. [45] Jef Last, Mijn vriend André Gide (Amsterdam 1966) 55, 56. [46] Pavert, Last, 128. Het IRH was opgericht in 1924 om vervolgde en gevluchte (communistische) revolutionaire hulp (materieel en juridisch) te bieden. Voor het IRH zou Last later Duitse vluchtelingen op weg helpen naar Parijs. De 'organisaties tegen oorlog en fascisme' waren een afgeleide van het 'Wereldstrijdcongres tegen den oorlog' dat 27, 28 en 29 augustus in Amsterdam werd gehouden. Dit grote internationale congres was de eerste uit de rij van andere anti-oorlog en anti-fascismecongressen die in de jaren dertig werden gehouden. In de schaduw van deze congressen ontstonden vele kleinere organisaties en comité's; al dan niet gecontroleerd door de communistische partij. Pavert, Last, 248, 249 (noot 85). De Marxistische arbeidersschool bood onderwijs en ontwikkeling op een heel breed gebied. Zo werden er cursussen gegeven op het gebied van politiek, cultuur, talen en gezondheidszorg. Verschillende 'beroemdheden' gaven les., waaronder Joris Ivens en Annie Romein-Verschoor. Ook niet-leden maakten van deze cursussen gebruik en werden soms zo tot de partij aangetrokken. Links Richten studie, 637, 638 (noot 395). [47] Last, Mijn vriend Gide, 56. [48] Ibidem. [49] Ibidem. [50] Ten eerste publiceerde Last veel artikelen en literaire bijdragen in CPH-pers. Ook schreef hij natuurlijk in Links Richten. In de 'burgerlijke pers' publiceerde hij in De Groene Amsterdammer en in De Gulden Winckel. [51] Jef Last, Twee werelden, 1933. Geciteerd zijn de tweede, vijfde en achtste (en laatste) strofe. Een ander interessant gedicht uit deze bundel is het lange 'Eer ik u kende'. Hierin tuchtigde de onderdanige dichter zichzelf. Eerst had hij de Sovjet-Unie zelf moeten ondergaan om ook maar enigszins een oordeel te kunnen vormen. Voorheen een blinde stamelaar, nu een bescheiden profeet: 'nu weet ik dat er voor mij slechts één geluk zijn kan / om te mogen leven en sterven voor U, land van den opbouw / vaderland van het proletariaat der geheele wereld / Sowjet Unie der vrijgevochten volkeren.' (p. 20) Dit gedicht zou ook in het Russisch vertaald zijn. Pavert, Last, 241 (noot 67). [52] Pavert, Last, 260 (noot 121). [53] Last smokkelde ook vluchtelingen van Frankrijk naar Nederland als daar hen de grond te heet onder de voeten werd. Jef Last, Mijn vriend Gide, 7, 214. Jef Last, De vingers van de linkerhand (Bussum 1947) 63-65. [54] Last publiceerde onder andere in Groot Nederland, De Stem en Het Venster. Pavert, Last, 265 (noot 136). [55] Historical dictionairy of the Third Republic 1870-1940 ed. Patrick H. Hutton ea. (London 1987) 791-793. R.R. Palmer, Joel Colton, A history of the modern world (1950 1e druk, gebruikt: 7e druk 1984) 777, 778. Arthur Koestler (ook een schrijver/journalist en partijlid) noemde het Volksfront 'a second honeymoon with the Party'. Koestler oa., The God that failed, 63. Ook hij had zijn twijfels na een verblijf van een jaar in de Sovjet-Unie (1932-1933). Het Volksfront was een van de belangrijkste redenen waarom hij het nog volhield als partijlid. Hij werkte samen met Willi Münzenberg in de anti-fascistische propaganda en in 1936 vertrok ook hij naar Spanje. Net als Last vond daar zijn laatste breekpunt plaats met de communistische partij. Ibidem, 63-68. De parallellen in de politieke levens van de intellectuelen Last en Koestler in deze tijd zijn verbazingwekkend; juist door de grote verschillen van afkomst en karakter. [56] Last had Crevel waarschijnlijk al in juni 1933 ontmoet op het anti-fascistische congres in de Salle Pleyel. Dit congres bezocht hij in opdracht van Links Richten. Pavert, Last, 262 (noot 129). Links Richten reprint (nummer 10, juli 1933) 255. Links Richten studie, 474. Dit congres was deel van het Amsterdam-Pleyel initiatief dat vanuit Moskou werd gefinancierd met de bedoeling intellectuelen bijeen te brengen en zo - indirect weliswaar - de Sovjet-Unie te ondersteunen. De nadruk lag op de vrede, dit in tegenstelling tot de latere internationale congressen die vooral op het anti-fascisme gericht waren. Vegesack, Geschiedenis van de intellectuelen, 150, 151. [57] André Gide, Correspondance avec Last, 12, 19. Last vergiste zich in Mijn vriend André Gide (7, 8) door deze ontmoeting in de lente van 1934 te plaatsen. [58] André Gide, Correspondance avec Last 1934-1950 (Lyon 1985) Bewerkt door C.J. Greshoff. [59] David Caute noemt in zijn boek Communism and the French intellectuals (34, 35) vijf 'utiliteitsprincipes' waarop de communistische partij de intellectuelen gebruikte. Ten eerste in prestige, ten tweede in professionele 'uitmuntendheid' (met het doel andere intellectuelen aan te lokken tot het marxistisch communistisch gedachtegoed), ten derde door politieke agitatie (via partijlichamen en de frontorganisaties), ten vierde via politiek journalisme, ten vijfde als de creatieve, buigzame marxist die de politieke en culturele uitingen van de massa verbetert en beïnvloedt. Gide valt duidelijk in de eerste categorie. Last past in bijna alle categorieën. Hij valt te plaatsen in zowel de tweede, derde, vierde als vijfde categorie. [60] Last zou de volgende werken van Gide vertalen: De nieuwe spijzen (Les Nouvelles Nourritures) (Amsterdam 1937), Vrouwenschool (L'ecole de femmes 1929) (‘s Graveland 1946), De terugkeer van de verloren zoon (Le retour de l'enfant prodigue 1919) (‘s Graveland 1948), Oedipus en Theseus (Oedipe 1931/Thésée 1946) (‘s Graveland 1946), De Hadjie (El Hadj 1932) (‘s Graveland 1949), Verhalend en essayistisch proza. Teksten van André Gide (diversen) (Hasselt 1963), De kelders van het Vaticaan (Les caves du Vatican 1914) (Utrecht 1967), Corydon (Corydon 1911, 1924) (Den Haag 1969). [61] Last schreef in Mijn vriend André Gide (75): 'Hoewel hij beweerde maandenlang vlijtig op Marx te hebben geblokt, kon ik alleen maar constateren dat hij er niets van begrepen had. Gide miste volkomen de gave om politiek of economisch te denken.' [62] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 55. [63] Ibdidem, 56. [64] In dit boek beschreef Last uitgebreid de Zuiderzeewerken en schroomde daarbij niet veel cijfermateriaal te gebruiken (dat hij in latere drukken drastisch zou inperken). Zuiderzee lag hierin duidelijk in het verlengde van de roman Partij remise. Ook de beschrijvingen van de economische malaise die heerste onder de Urker vissers en de kleine Friese boeren, hadden sterk documentaireachtige aspecten. Last gebruikte de namen Theun en Auke al eerder in één van de artikelen over Urk voor de Groene Amsterdammer (16 september 1933). Ook leek Last al eerder in Urk verslag te hebben gedaan, want op 10 september 1932 (Last was toen in Rusland: hij moet het dus al voor maart van dat jaar hebben geschreven) verscheen een artikel van zijn hand over Urk in de Groene. [65] Pavert, Last, 219. [66] Ischa Meijer, interview met Last, 'Ik voel me hopeloos geïsoleerd, waar moet je naartoe', in: De Nieuwe Linie 4 mei 1968. [67] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 54. [68] Caute, Communism and the French intellectuals, 321, 322. Frank Westerman geeft in het boek, Ingenieurs van de ziel (Amsterdam 2002) p159-161, een mooie beschrijving van dit congres. [69] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 52, 53. Last haalt hier wel enige zaken door elkaar. Pas na dit congres leerde Last Gide kennen en was hij niet, zoals hij in Mijn Vriend Gide (53) beweert, direct doorgereisd naar Parijs om met Gide te praten over dit congres. Gide zou Last hebben gerustgesteld door te stellen dat de 'verburgelijking' die Last had waargenomen 'hem een voorbijgaande reactie (leek) op de al te grote ontbering' en dat afgekondigde sociaal-realistische kunstprincipes hem een bewijs leken dat 'onder invloed van Gorki, een gezondere opvatting van de kunst eindelijk begon door te dringen'. (Ibidem, 53) Het is waarschijnlijk zo dat zij tijdens (of vlak na) hun eerste ontmoeting (op het Parijs congres van 23 oktober) over dit congres hebben gesproken en dat Gide zijn geruststellende woorden toen tot Last heeft gericht. [70] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 76. [71] Jef Last, De bevrijde Eros, 23, 24. [72] Ibidem, 16, 17. [73] Ibidem, 20. [74] Het verhaal 'De slaaf' staat in: De korte baan. Nieuwe Nederlandsche verhalen Bijeengebracht door H. Marsman, E. du Perron (1935 Amsterdam) 212-248. [75] Vegesack, Geschiedenis van het literaire engagement, 163. [76] Ibidem. Vegesack twijfelt echter aan de authenticiteit van deze anekdote. [77] Ibidem, 161. Du Perron noemde in een brief (24 juni 1935) aan Ter Braak het congres smalend 'die kerk met luidsprekers'. Ter Braak, Du Perron, Briefwisseling Deel III, 226. [78] Pavert, Last, 174. [79] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 53, 54. Uitgaande dat Last zich hier vergiste en hier het congres van juni 1935 bedoelde. [80] André Gide, Correspondance avec Last, 24. [81] Pavert, Last, 279 (noot 184) op cit. uit brief aan Gide 27 juli: 'J'écrivais comme dans une fièvre...' [82] Bespreking door Menno ter Braak in Het Vaderland van 29 januari 1936. Ter Braak ging verder in op de 'gespletenheid van Last: 'Zoals gezegd is er nog een andere Last (naast de communistische, propagandistische Last -R.G.) die zich wil laten gelden, en die zich geenszins tevreden kan stellen met de brochures die zijn alter ego wenscht voort te brengen. Deze andere Last staat niet zo ver van zijn burgerlijke collega's als hij den lezer zou willen doen geloven.' Last verborg achter de propagandist-communist, een estheet, 'een bourgeoisie-gevoelig mens'. [83] Jef Last, Een huis zonder vensters, in: Acht werken, 526. [84] Hutton, Historical dictionairy of the Third Republic, 878. [85] Jef Last, Het huis zonder vensters in: Acht werken 527, 527. [86] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 77. Last schreef dit naar aanleiding van de door hem geciteerde recensie van Ter Braak in Het Vaderland (zie noot 62 van dit hoofdstuk). Ter Braak: '...zulk een schrijver verbergt een andere schrijver, zoals iedere Paul Dujardin veel verbergt van een hulpelozer, burgerlijker Jean Dujardin...' (p. 77). [87] Pavert, Last, 292, 293. [88] Vegesack, Een geschiedenis van het literaire engagement, 175. Gide, Corresponance avec Last, 25. [89] Pavert, Last, 200. Gide, Correspondance avec Last, 25-30. [90] Last beschrijft deze reis in het vierde hoofdstuk van zijn Mijn vriend André Gide, 79-134. Ook in de terugblik van Spaanse tragedie (in de versie van 1938) gaat Last in op de reis (177-190). Last zond vanuit de Sovjet-Unie ook een aantal brieven aan zijn vrouw welke door Pavert, Last, 200-207, geciteerd zijn. Ik heb ook deze brieven helaas niet in kunnen zien. Gide beschrijft de reis in zijn Retour de l'USSR (Parijs 1936). Gebruikt is de Nederlandse vertaling: Terugkeer uit Sowjet-Rusland (Amersfoort 1937). [91] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 96. Toch was Gide vrij positief in zijn Terugkeer uit Sowjet-Rusland (aanhangsel, p.74, 75) over Bolsjewo. Wel noemde hij het 'bekeringsverhaal' simplistisch en 'weinig bevredigend voor de psycholoog'. [92] Ibidem, 126, 127. [93] Ibidem, 93. [94] Gide, Terugkeer uit het Sowjet Rusland, 30-33 [95] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 90. [96] Jef Last, Spaanse tragedie, 183. [97] Gide, Terugkeer uit Sowjet-Rusland, 49, 50. [98] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 89. [99] Ibidem, 83. Jef Last, De Spaanse tragedie, 184. [100] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 133. Last beschreef deze Sipowitsj in een mooi verhaal in het boek Vingers van de linkerhand (1947). Merkwaardig is echter dat hij in dit verhaal over deze angst met geen woord rept. [101] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 124. Jef Last, Spaanse tragedie, 184, 185. [102] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 116. [103] Jef last, Spaanse tragedie, 180. [104] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 107, 123, 124. Gide, Terugkeer uit Sowjet-Rusland, 41, 42. [105] cit. Last, Mijn vriend André Gide, 123. Pavert, Last, 206. [106] Pavert, Last, 295 (noot 239). [107] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 129. [108] Ibidem, 133. Het gezelschap moet in ieder geval vóór 29 augustus terug gekomen zijn, want Last schreef Gide op die datum een brief uit Antwerpen. Gide, Correspondance avec Last, 30. [109] Voor achtergronden van de Spaanse Burgeroorlog en de rol van Internationale Brigades en in het speciaal het Nederlands contigent, zie Gillesse, Tijd der idealisten, p. 83-88 en uitgebreid in Hans Dankaart ea., De oorlog begon in Spanje. Nederlanders in de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939 (Amsterdam 1986). [110] Brief uit de collectie Last van het Letterkundig Museum. Voor hele brief zie bijlage II in Gillesse, Tijd der idealisten. [111] Jef Last, Vingers van de linkerhand, 79. Last schrijft daar in 1947: 'Ik voelde wel, dat de politieke bezwaren tegen Doméla in zekere zin ook tegen mij zouden gelden. Sinds "Mijn huis zonder vensters", stond ik in een roep van ketterij, en hoewel Gide, noch ik, ons op dat tijdstip in het publiek hadden uitgesproken, vermoedde men reeds, dat onze indrukken van onze reis door de Sowjet-Unie niet onverdeeld gunstig waren. Ik richtte mij daarom dan ook niet tot het vrijwillegersbureau in Parijs, maar via Malraux, onmiddellijk tot de (Spaanse - R.G.) ambassade, met het gelukkig gevolg, dat wij niet bij de Internationale Brigade, maar bij de Spaanse militias zelf, terecht zijn gekomen.' Last zou op de volgende fronten van Madrid vechten: Ciudad Universitaria (november? 1936), Getafé (oktober/november 1936), Frente de l'Estacion de Goya (december 1936), Cuesta de la Reina (januari 1937), Las Rosas (mei 1937). Vingers van de linkerhand, 87, De Spaanse tragedie, in: Acht werken, 530. Domela was een goede vriend van Last die prachtig wordt beschreven in de verhalenbundel Vingers van de linkerhand. Het veelbewogen en tragische van Domela’s leven werd vooral bepaald door een groteske affaire, waarbij hij zichzelf voor Pruisische kroonprins had uitgegeven en zo de hele Duitse society wist beet te nemen. Hij schreef daarover een boek - Der falsche Prinz. Leben und Abenteuer von Harry Domela: im Gefangnis zu Köln von ihm selbst geschrieben (Berlin 1927) - en speelde zelf in de verfilming daarvan. [112] Jef Last, De Spaanse tragedie, in: Acht werken, 591-596. [113] Jef Last, De Spaanse tragedie, in: Acht werken: 539. [114] In het voorwoord van De Spaanse tragedie uit 1938 geeft Last wel een duidelijke uiteenzetting van de politieke toestand in Spanje zelf. Maar dat schreef hij pas ná zijn vertrek uit Spanje. Voordien lijkt Last toch geen al te duidelijk beeld van het politieke Spanje te hebben gehad. Dit zal mede zijn gekomen door de zwaar gecensureerde kranten en het maar heel mondjesmaat doordringen van nieuws aan het front. [115] Jef Last, De Spaanse tragedie, in: Acht werken, 552, 553. [116] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 140. Gide, Correspondance avec Last, 34, 35. [117] Vegesack, geschiedenis van het literaire engagement, 179. [118] Brief van Last aan Gide, 14 november 1937. Gide, Correspondance, 35, 36. [119] Ibidem, 37, 38. Jef Last, Mijn vriend André Gide, 141. [120] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 149. Ook Last zou met dit 'communistische recept' te maken krijgen in de persoon van zijn jeugdvriend Nico Rost (zie hoofdstuk Partij- en statenloos). [121] André Gide, De nieuwe spijzen (s' Graveland 1937) 12. [122] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 150. [123] Ibidem, Last, Vingers van de linkerhand, 91. [124] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 150. Fimmen en Last kende elkaar nog uit de linker oppositie binnen de SDAP. Fimmen (1881-1942) - een echte 'vakbondsman' - schreef ook voor het blad Eenheid en De Socialist. Ook was hij lid van de 'Liga tegen imperialisme en koloniale overheersing'. In de jaren dertig radicaliseerde hij. Hij werd bevriend met Willi Münzenberg en zette zich in voor de Internationale Rode Hulp. Fimmen werd echter geen lid van de communistische partij. Hij hielp Last dan ook nadat hij de CPN was getreden. Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging Deel I P.J.Mertens ea. (Amsterdam 1986) Online: http://www.iisg.nl/bwsa/bios/fimmen.html. [125] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 151. Nico Rost, Het geval Jef Last, 21. Rost schrijft - in opdracht van de CPN - in zijn schotschrift tegen Last dat hij werd verdacht van medewerking aan de contrarevolutionaire samenzwering van de POUM en dat hij daarom uit de actieve dienst werd teruggetrokken (zie verder). Dit zou een bewijs kunnen zijn dat de CPN achter deze beschuldiging zat. Last bevestigt dat in zijn (tegen het geschrift van Rost gerichte) brochure Het geval Last. Een antwoord (Amsterdam juli 1938) (p.9): '...hadden de Spaansche officieren niet meer eerlijkheid gehad dan Uw vrienden (de communisten - R.G.), dan het telegram, dat de communistische partij uit Holland naar Valencia deed zenden, doel getroffen en was ik daarginds reeds door een kogel in de rug aangevallen, zooals Nin en Maurin en zoovele andere goede frontkameraden als "Trotzkisten" door de sluipmoordenaars der G.P.U daarginds vermoord zijn.' [126] Last lijkt tamelijk wanhopig te zijn geweest om Spanje te verlaten. In een brief (geciteerd door Stutje) aan de Spaanse minister van oorlog Alvarez del Vayo sloeg hij een nederige toon aan om alsnog het verzoek in te willigen - dat eerst was afgeslagen door de Internationale Brigadeleiding - hem als propagandist naar Noorwegen (Last zou daarvoor een uitnodiging hebben gekregen) te laten vertrekken. Het is echter de vraag of, zoals Stutje in zijn artikel suggereert, de inwilliging van dit verzoek beïnvloed werd door de inspanningen van Malraux, Gide en Fimmen ten gunste van Last. Stutje, 'Tussen hoop en vrees', 66. [127] Last, Acht werken, 530. [128] Volgens het persbericht van de ANP, gedateerd 2 maart 1938. Opgesteld in het Duits. Dit persbericht bevatte de bekendmaking van Last om uit de CPN te stappen en de redenen waarom. Dit werd gevolgd door de reactie van de CPN waarin Last een 'trotzkist' en een 'verrader van de Spaanse Republiek' werd genoemd. Deze reactie werd gevolgd door een weerwoord van Last die de beschuldigingen puntsgewijs ontkrachtte. In Letterkundig Museum, Collectie Last, plakboek met opschrift 'Udklip' ,p. 76, 77 (nummering loopt door elkaar). Het is in het zicht van het bovenstaande dan ook niet geheel waar wat Last in Mijn vriend André Gide (p. 171) schreef: 'Ik besloot iedere commentaar op mijn bedanken voor de partij te weigeren...'. [129] ‘Koestler, The God that failed (65, 66). Last citeerde deze passage ook in zijn Mijn vriend André Gide, 136, 137. [130] Alleen in de versie van 1938. In de latere drukken (1962 en 1964) zijn deze delen weggelaten. [131] Ibidem, 169. [132] Ibidem, 171. [133] Ibidem, 174-178. [134] Ibidem, 175-186. [135] Ibidem, 176. [136] Ibidem, 195. Last werd in deze ideeën sterk beïnvloed door de Oostenrijkse psychoanalist en leerling van Freud, Wilhelm Reich (1897-1957) die een verbinding had gezocht tussen het marxisme en de psychoanalyse. De seksuele onderdrukking werd in zijn ogen gebruikt om 'de arbeidersklasse eronder te houden'. Een grotere seksuele vrijheid zou in zijn visie ook een bevrijding op sociaal gebied betekenen. Hij legde in zijn boek Die Massenpsychologie des Faschismus (1933) de verbinding tussen het fascisme en de seksuele onderdrukking. Reich was in 1932 al uit de gratie van de communistische partij gevallen, omdat deze zijn nadruk op het sexuele als 'onmarxistisch' beschouwde. Pavert, Last, 271, 272 (noot 158). André Gide, Correspondance avec Last, 168 (noot 93). [137] Jef Last, De Spaanse tragedie, 195, 196. [138] Ibidem, 191. [139] Naar Arthur Koestler: 'You could resign from a club and from the ordinary sort of party if the its policy no longer suited you; but the Communist Party was something entirely different; it was the vanguard of the Proletariat, the incarnation of the will of history itself.'Koestler ea., The God that failed, 65. [140] Dat Last nooit een ideaal 'partijman' was, zal ook de belangrijkste reden zijn geweest waarom de CPN hem nooit door liet dringen tot het harde partijkader (als bijvoorbeeld wel een intellectueel als Alex de Leeuw) en hem eerder gebruikte als handig propagandist. Nico Rost noemde hem in zijn schotschrift Het geval Last (zie volgend hoofdstukje) ‘altijd een onrustig element in de beweging’. Nico Rost, Het geval Last, 1938. p 4, 5. [141] Last, De Spaanse tragedie, 198. [142] Ibidem [143] Het Volk, 16 juli 1938. [144] Nico Rost (1896-1967) was journalist-schrijver en vertaler van Duitse literatuur. Volgens Last was hij in het geheim lid van de Belgische communistische partij. (Last, Het geval Last. Een antwoord, 5. André Gide, Correspondance avec Last, 52.). Dit geheime lidmaatschap hanteerde de partij veelal bij spionnenwerk. Rost wordt echter niet als zodanig genoemd in het boek van Igor Cornelissen over communistische spionnen in Nederland. (De GPOe op de Overtoom. Spionnen voor Moskou 1920-1940). Wel had Rost contacten in die wereld (zie Cornelissen, p.143-144, 161) Daarbij wordt Rost door Last genoemd als 'cellenbouwer' in het Vlaamse sociaal-democratische blad Vooruit. (Het geval Last. Een antwoord, 5.) Wellicht dat in deze functie het geheime lidmaatschap ook nuttig werd geacht. Cornelissen noemt het voorbeeld van de journalist Johan Huijts die in de NRC (waar ook Nico Rost werkte in 1918) zeer positieve stukjes over de Sovjet-Unie schreef. Tegen hem zou de communist Louis de Visser hebben gezegd dat hij het Huijts zou verbieden lid van de partij te worden omdat hij erbuiten nuttiger was, dan erin. (Cornelissen, p.145) Het was dus blijkbaar gangbare partijpolitiek om nuttige propagandisten geheim lid, of juist helemaal geen lid te maken. [145] Last wist al eerder dat er een brochure van Nico Rost tegen hem zou verschijnen. Hij schreef in een brief aan Gide van 5 mei 1938: 'Je viens d'être informé que le parti hollandais prépare l'édition d'une brochure: Consequence d'un cas d'homosexualité. La brochure est rédigée par mon ancien ami Nico Rost, journaliste assez connu et qui est à présent, en secret, membre du comité exécutive du parti communiste belge.' André Gide, Correspondance avec Last, 52. [146] Last, Het geval Last. Een antwoord, 4. Last kreeg steun van Du Perron die schreef in het Bataviaasch Nieuwsblad (van 15 oktober 1938) over Rost en zijn brochure: 'Voor wie bij toeval de weerzinwekkende brochure tegen hem (Last - R.G.) las van zijn ex-medecommunist Rost (in wie men geen ploert moet zien, want een ploert heeft nog zoo zijn eigen mening, maar een koddebeier (politieagent - R.G.) van Stalin knapt met de gewetensrust van een papegaai dergelijke karweitjes op), wordt de zaak verdacht: bleek het dusver juist zo sociaal geprezen werk van Last opeens niet sociaal genoeg meer voor dit milieu, en werd hij met gepaste verachting bij de fascisten gezet?' Uit: E. du Perron, Brieven (2 juli-30 november 1938) Deel VII (Amsterdam 1981) 508 (noot 2). [147] Gabriel Jackson, A concise history of the Spanish Civil War (London 1974), 148-152. [148] Last, De Spaanse tragedie, (versie van 1938). Documentaire deel achterin in het boek (zonder paginanummering). [149] Het oppakken van Last bij de grens moet na 5 mei zijn gebeurt, want op deze datum stuurde hij nog een brief aan Gide uit Antwerpen. André Gide, Correspondance avec Last, 51, 52. Ander nog niet verklaard feit is dat Last zijn brieven aan Gide van eind maart - begin april adresseerde vanaf Amsterdam. Is hij toch ongemerkt even in Nederland geweest en verbleef hij daarna in Antwerpen? (Gide,Correspondance avec Last, p.48-50). [150] Er werd ondermeer over Last geschreven in Het Volk, de NRC, het Utrechts Dagblad, de Leeuwarder Courant, de Bredase Courant en zelfs in het NSB-blad Volk en Vaderland. Ook in Franse kranten verschenen artikelen over de gevangenzetting van Last. Onder andere in Le Figaro en het Pariser Tageblatt (blad van de Duitse immigranten in Parijs). Plakboek van het Letterkundig museum, Collectie Last. André Gide, Correspondance avec Last 168 (noot 96). [151] Zijn vrouw en kinderen hadden ook het Nederlanderschap verloren en deelden daarom mee in de rechtsgang. Ida Last zou tijdelijk van haar echtgenoot scheiden om het Nederlanderschap van haar en de kinderen te herwinnen. Het verlies van het Nederlanderschap - dat officieel heette geen straf te zijn maar dat natuurlijk wel was - had onder andere tot gevolg dat men zich regelmatig moest melden bij de vreemdelingenpolitie om de verblijfsvergunning te verlengen, het moeilijk was om naar het buitenland te reizen, men geen overheidsfuncties kon krijgen, men een werkvergunning moest hebben en geen stemrecht had. Dankaart, De oorlog begon in Spanje, 149-163. [152] Last schrijft dit in een brief aan Gide van 19 mei 1938. André Gide, Correspondance avec Last, 52. [153] Hij ontving financiële steun van Gide (brief aan Gide 28 juli 1938). André Gide, Correspondance avec Last, 55) en Du Perron. Deze laatste toonde zich in de brieven aan Last een goede vriend. Du Perron hield 'inzamelingen' onder zijn vrienden in Indonesië - waar hij zich op dat moment bevond - en steunde Last ook in zijn strijd tegen de communistische lastercampagne (zie noot 141 van dit hoofdstuk). E. du Perron, Brieven, deel VII en deel VIII. In een brief van 10 december 1938 schrijft Du Perron aan Last: 'komen we in Nederland terug, dan benieuwt het me of jij en ik samen nog eens door 'links' of door 'rechts' zullen worden gefusilleerd.' E. du Perron, Brieven deel VIII (Amsterdam 1984) 21, 22 . [154] Brief van Last aan Gide 28 juni 1938, 11 december 1938. André Gide, Correspondance avec Last, 55, 72. [155] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 177, 178. Radiofragment uit: Interview Wester. De artikelen die Last voor Het Volk schreef zouden later in boekvorm verschijnen onder de titel Kinderen van de middernachtzon (Amsterdam 1940). [156] Volgens een brief van Last aan Gide, 19 januari 1940. André Gide, Correspondance avec Last, 98. [157] De hoop is dat de ongepubliceerde memoires en dagboeken van Last hier wat meer klaarheid kunnen geven. [158] Last publiceerde in de oorlog bovengronds de jeugdroman (met interessante biografische inleiding) Van een jongen die een man werd (1941), Elfstedentocht (1941) en Leeghwater maalt de meren leeg (1942). Elfstedentocht werd zelfs besproken in Volk en vaderland (11 maart 1941): 'Naast gedachten die nationaal-socialistisch aandoen (sic!), treffen wij ontbindende, humanistische en wereldburger-achtige tendenzen aan, die wij dan op rekening van een nog niet volgroeide wereldbeschouwing dienen te stellen'. Men hoopte vervolgens dat het 'oplevende oersterke Dietsche volkseigen' in de volgende romans nog sterker naar voren zou komen. Ondergronds publiceerde Last veelvuldig in het ondergrondse blad De Vonk en nog in 1945 de gedichtenbundel Tau kho tau. Zonder vermelding van zijn naam (hij was toen reeds ondergedoken) verschenen in 1943 de kinderboeken El Pintor's reizen. Wat Hassan zag en El Pintor's reizen. Matsa Boemi op de Tafelberg. Ook in de oorlog verschenen nog een aantal vertalingen van Last’s hand (zie bibliografie – LINK). [159] Mobilisatie Last: Mooij en Put, Jef Last, p 23. De precieze rol van Last in de meidagen van 1940 moet verder worden uitgezocht. [160] Hans Barendsen, Rik Weeda, Uit de Vonk zal de Vlam opwaaien. Een analyse van de activiteiten en ideeën van de humanistisch-socialistische verzetsgroep rondom het illegale verzetsgroep De Vonk, 1940-1945. Groningen 1980. [161] Ibidem, p 40. [162] Ibidem, p 71. [163] Ibidem, p 82. [164] Pavert, Last, p 219. [165] Jef Last, Gedachten onder water (Amsterdam 1945) 14 (Dit boekje schreef Last tijdens de laatste maanden van de bezetting.) Interview Last in Het Binnenhof 15-11-69. [166] Barendsen, Weeda, Uit de Vonk, p 73. [167] Last, Gedachten onder water, p 28, 29. Uit een prachtig hoofdstuk over en de invloed van Joodse vrienden en intellectuelen op het leven en denken van Last en vervolgens de vervolging en het onderduiken van de joden tijdens de oorlog. [168] Martin Mooij, Aad G. Put, Jef Last, (Amsterdam 1963) 24, 25, Jef Last, Aan de bronnen van het verzet. De strijd der gemeente Ommen tegen de Duitse overheersing 1940-1945 (Amsterdam 1945). De rol van Last in het verzet komt in het laatstgenoemde boek echter nauwelijks naar voren. Last liet daarentegen allerlei verzetsmensen aan het woord en was eerder samensteller dan schrijver van dit, overigens wel interessante (kopieën van originele documenten zijn opgenomen), boek. [169] Mooij en Put, Last, p 25. [170] Pavert, Last, p 219. Schermerhorn was minister-president in het eerste noodkabinet Drees-Schermerhorn na de oorlog (Drees was daarin minister van Sociale Zaken). Zie: http://www.parlement.com/9291000/biof/01193 en uit het Biografische Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging http://www.iisg.nl/bwsa/bios/schermerhorn-w.html. Schermerhorn kende Last blijkbaar uit de oorlog. De dienst Oog en Oor werd door het kabinet Schermerhorn op 13 augustus 1945 opgericht op basis van een plan door C. Nicolaï (evenals de RVD). ‘Oog en Oor werd ingesteld om de regering op de hoogte te houden van wat er leefde onder het volk (de publieke opinie) en werd ook gebruikt om het regeringsbeleid toe te lichten aan het volk. ‘Oog en Oor' werd op dezelfde wijze georganiseerd als het Militair Gezag waar Nicolaï voordien werkte. Het land werd verdeeld in districten. Er kwamen Districtsbureaus in Leeuwarden, Groningen, Assen, Enschede, Arnhem, Den Bosch, Maastricht, Vlissingen, Utrecht, Rotterdam en Den Haag. Onder de districtbureaus vielen agentschappen en correspondentschappen. Het Centraal Bureau werd gevestigd in Amsterdam. Mr. P. Sanders was contactpersoon tussen het Centraal Bureau en het Ministerie van Algemene Oorlogsvoering van het Koninkrijk. In 1946 vond de Tweede Kamer de kosten voor ‘Oog en Oor' te hoog. De opheffing van de dienst werd in handen gelegd van N. Olivier en het Afwikkelingsbureau. Op 1 september 1946 werd ‘Oog en Oor' opgeheven.’ Citaat van website Nationaal Archief, beschrijving archief regeringsdienst 'Oog en Oor', http://www.archieven.nl/pls/m/zk2.toon_inv?p_adt_id=22&p_vast=22&p_nummer=A26003 [171] Al waren er wel strubbelingen rond de zogenaamde Internationale Sociale Beweging (ISB) dat stond voor een socialistisch beweging boven de partijen uit. Daar een deel van de Vlam redactie Last niet steunde in zijn ISB streven trad hij tijdelijk uit de Vlam redactie. Barendsen, Weeda, Uit de Vonk, p 115. [172] Ibidem, p 117. [173] Pavert, p. 219, 220. [174] Het ging hier om havenstakingen georganiseerd door de Eenheids Vak Centrale (EVC).Schermerhorn lemma in Biografische Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging http://www.iisg.nl/bwsa/bios/schermerhorn-w.html. [175] Last, Socialistische renaissance (Amsterdam 1945), p 139-140. [176] Voor meer over de homoseksualiteit van Last zie hoofdstuk ‘De homoseksueel Last’. [177] Fernand Auwera, Schrijven of schieten, p 103. [178] Ibidem. [179] Dankaart, De oorlog begon in Spanje, 157. [180] Last had eerst gehoopt als correspondent voor ondermeer De Vlam te kunnen werken, maar hiervan kwam echter niets terecht. Hij kreeg van Soekarno de opdracht een jaar lang op Bali te verblijven ten einde de hedendaagse kunst en cultuur te bestuderen en deze waar mogelijk te stimuleren en tegen 'dreigende gevaren te beschermen'. Brief aan Ida Last, juli 1950, in Letterkundig museum, collectie Last. [181] Brief gedateerd april 1951. In Letterkundig Museum, collectie Last. [182] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 241. [183] Hij bezocht Japan driemaal (1957, 1959, 1963), voorts China en Formosa (Taiwan) in 1963 en Zuid-Korea in 1957. Verder reisde Last naar de Sovjet-Unie in 1960 (Dit was zijn vijfde en laatste reis naar de Sovjet-Unie; deze keer kwam hij voor een oriëntologencongres), naar Spanje en Portugal (1961, 1962) en naar de Verenigde Staten (1966). Van al deze reizen zou hij verslag doen in zijn boeken en in vele artikelen. [184] De volgende herdrukken zijn er na de oorlog verschenen: Acht werken van Jef Last (1947), De vliegende Hollander (1947), Elfstedentocht (1950), Zuiderzee (1956), De Spaanse tragedie (1962), De bevrijde Eros (1963), In een band: Een flirt met de duivel, Onvoldoende voor de liefde en Liefde in de portieken (Bussum 1963). De Spaanse tragedie (1964), Rinus van der Lubbe, doodstraf voor een Provo gewijzigde herdruk van Kruisgang der jeugd (1939), Drie over rood (de drie boeken Marianne, Elfstedentocht en Zuiderzee herdrukt) (1968), Marianne (1974), Omnibus (drie romans in één band: Elfstedentocht, Zuiderzee en Het eerste schip op de Newa) (1978???) Elfstedentocht (1979), Liefde in de portieken (z.j.), Liedjes op maat van de rottan. Indische revolutionaire gedichten (Leiden 1994) (Hierin zijn de bundeltjes Liedjes op de maat van de rottan (1929) en De wind blaast op het galgetouw (1930) gedeeltelijk herdrukt). [185] Auwera, Schrijven of schieten, 106. [186] Pavert, Last, 220, 221. [187] Het was de bedoeling dat de memoires in drie delen zouden verschijnen: De tijd der zekerheden 1898-1918, De tijd der idealisten 1918-1940 en Op weg naar de toekomst 1940-. Zelfinterview in: Elsevier 3 juni 1967.Het manuscript bevindt zich in het Letterkundig Museum onder signatuur L 00255 [NG]. Last heeft zijn memoires (gedeeltelijk?) ook in 1970 uitgesproken voor de Vara Radio. Deze opnames berusten bij het NIBG, docid 18375, 18376, 18402, 18403. [188] Ibidem [189] Jef Last, 'De wind verandert, de vaan staat vastgeroest?', in: De Gids, oktober 1965. Reageer: info@jeflast.nl Laatste aanpassing 29 juni 2005 |