Ga naar:
 
 

Home

Biografie Jef Last

Deze biografie is ook in PDF formaat (leesbaar middels de Adobe PDF reader) verkrijgbaar.

Inhoudsopgave

Inleiding

Zoals reeds vermeld in het doel van deze site heb ik absoluut niet de illusie de biografie van Last op deze site tot stand te brengen. Het onderstaande is slechts bedoeld als een bescheiden ingang op het veelbewogen leven van Last. Het echte werk moet komen van de officiele biograaf Rudi Wester.

In het onderstaande komen met name de vooroorlogse jaren van Last aan bod. Dat ligt enerzijds aan mijn beperkte kennis: van deze jaren weet ik nu eenmaal het meest. Anderzijds is mijn overtuiging dat juist in het interbellum Last een rol van betekenis speelde in het culturele en politieke leven. Na de Tweede Wereldoorlog is die invloed in belangrijke mate minder. Doel is echter wel meer informatie boven water te krijgen over de (na)oorlogse jaren van Last en deze een plaats te geven in deze biografie.

Voor wie het korter wil dan hier, kan beginnen met het door Rudi Wester geschreven Jef last lemma in het Biografisch woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland dat een prima ingang biedt op het leven van Last. Voor wie het strikt chronologisch wil, is er de tijdsbalk op deze site. Voor wie het langer en dieper wil is er de doctoraalscriptie van ondergetekende: De Tijd der Idealisten. Jef Last in de jaren dertig (PDF). Dat handelt zoals de titel al suggereert, met name over de jaren dertig, en in speciaal man's politieke radicalisering in die jaren, maar geeft kort ook een beeld van de rest van zijn leven. Voor nog meer literatuur verwijs ik door naar de literatuurlijst deze biografie en de Lijst van boeken, scripties en artikelen over Jef Last op deze website.

Jeugd

Waarschijnlijk het meest bepalend in de jeugd van Last was zijn oer-burgelijke opvoeding. Josephus Carel Franciscus Last werd geboren op twee mei 1898 te Den Haag. Zijn vader, Carel Christiaan Anthony Last, was een voormalig Indisch marine officier en werd eenmaal terug in Nederland een hoofdambtenaar van de arbeidsinspectie. Hij was een autoritair man, politiek conservatief liberaal, zich ver verheven voelend boven de lagere klasse en behept met een 'gezond burgerlijke verachting voor alles wat artist was'[1]. Zijn moeder, Helena Johonna Maria Verstijnen, ook een 'oud-Indisch gast', hield zich vooral bezig met winkelen en gasten ontvangen. Het was zeker een familie in goede doen; er werd gewoond in statige huizen en het huishoudelijk werk werd grotendeels door personeel opgeknapt.

Uit hoofde van het beroep van de vader werd er veel verhuisd. In respectievelijk Den Haag, Leeuwarden, Venlo, Deventer en Amsterdam bracht Last zijn jeugd door. De jonge Last werd beschermd opgevoed en voelde hij zich als kind vaak geïsoleerd. Als compensatie las en dagdroomde hij veel. Last miste het gezelschap van andere jongens want de 'drang tot gemeenschap is altijd de meest primaire geweest van mijn karakter'[2]. Uiteindelijk vond hij dit na zijn twaalfde jaar in de padvinderij. Deze werd in Nederland net geïntroduceerd en het ideaal van een 'jongensgemeenschap zonder standenonderscheid' sprak de twaalfjarige Jef zeer aan. Het is misschien niet al te gewaagd om te stellen dat toen bij Last de eerste homoseksuele gevoelens begonnen te ontluiken. Gevoelens van deze aard zouden zijn gehele leven met een zeker sociaal aspect omgeven worden. Deze twee elementen zijn fraai zichtbaar in een jeugdherinnering uit 1965:
Ik zal ongeveer zes, zeven jaar geweest zijn toen mijn vader me voor de eerste keer meenam naar een der fabrieken die hij moest inspecteren. Ik herinnerde me het oorverdovende lawaai, de zwakke lichtpunten der elektrische lampen en een mooie blonde jongen, die aan een der machines telkens weer een grote zak vulde en die dan op zijn rug naar een transporteur droeg. Ik dacht: 'ik wou dat die jongen mijn vriend was'. De sirene kondigde de schafttijd aan en terwijl we in het directiekantoor koffie en een koekje kregen, zag ik die jongen, tussen andere arbeiders in, op de stenen van de binnenplaats zitten en zijn broodje eten. Ik denk, dat ik die dag socialist ben geworden’.[3]

Last zou nog jaren lang actief blijven binnen de padvinderij. Hij publiceerde in het clubblad zijn eerste verhalen en zou later zelfs profijt hebben gehad van zijn 'knopen en kompas kennis' tijdens de Spaanse Burgeroorlog.

Toen Last in de puberteit kwam, ontwikkelde hij zich steeds meer in 'opstandigheid'. Een belangrijke gebeurtenis was een verblijf in 1914 bij enkele mede-padvinders in het grauwe industriële Engeland van Manchester en Liverpool. Hij zag met eigen ogen het moeilijke en frustrerende arbeidersleven en keerde volgens eigen zeggen als 'een kleine opstandeling' terug[4].

Last begon zich vanaf deze tijd in politiek te interesseren en begon Multatuli en de Franse utopisten en socialisten te lezen. In 1917 werd hij uiteindelijk lid van de SDAP. Daarvoor was Last wegens zijn opstandigheid van de HBS verwijderd (1916) maar kon hij gelukkig elders examen doen. Ook in 1917 werkte Last een aantal maanden in de mijnen met het idee met de ‘echte arbeiders’ in aanraking te komen.

Student, matroos, bedrijfsleider

In 1918 begon Last min of meer op goed geluk aan een studie Chinees te Leiden. Primair doel van deze studie was de opleiding tot rijksambtenaar voor Nederlands Indië. Last was een talentvol en ijverig student: binnen twee jaar was hij bekwaam genoeg om Chinese gedichten te kunnen vertalen. In Leiden leidde hij een zeker dubbelleven: enerzijds actief in de AJC (Arbeiders Jeugd Centrale, jeugdorganisatie van de SDAP), toenadering zoekend tot de arbeiders, anderzijds enthousiast lid van het Leidse Corps (hij apprecieerde zelfs de groentijd!). Toch leek hij meer en meer voor “echte leven” te kiezen: in 1919, nog in zijn studententijd, besloot hij in Katwijk onder de vissers te gaan wonen. In dat zelfde jaar besloot Last te stoppen met zijn studie. Hij schreef daarover in 1941:
'Ik voelde, dat ik veel meer bij de Katwijksche visschers, de Limburgse mijnwerkers en de Brabantsche boeren (Last had in zijn HBS-tijd bij zijn boerenfamilie in Brabant gewerkt[5] - R.G.) hoorde, dan bij mijn mede­studenten, die zich met zoveel ijver voor een goed betaalde burgelijke betrekking voorbereidden. [...] ik schaamde mij voor een existentie die me voorgoed van mijn makkers in het volk zou isoleren.'[6]

Hij besloot eerst enkele maanden op een Katwijkse haringlogger mee te varen als matroos. Waarschijnlijk deed Last dit tot hij in juli 1919 zijn dienstplicht ging vervullen bij de marine. Hierna zou hij voor meer dan een jaar als matroos op koopvaardijschepen varen. Na zijn tweede dienstplichtperiode leek Last voor een tijd weer 'fatsoenlijk' te worden. Hij werd assistent-bedrijfsleider bij de Enka (een kunst­zijde fabriek). Hij zou het er bijna twee jaar uithouden waarna het hem toch teveel werd en hij ontslag nam. In 1934 - midden in zijn communistische tijd - zei hij er in een interview het volgende over:
'Ik wilde mijn werk als bedrijfsleider goed doen, maar voel­de, dat het mijn verhouding tot de arbei­ders onzuiver maak­te.'[7]

Huwelijk en opnieuw het ‘wilde leven’

Last was ondertussen in 1923 getrouwd met Ida ter Haar en in hetzelfde jaar werd zijn dochter Femke geboren. Er zouden nog twee dochters volgen: Anki in 1925 en Mieke in 1927. Ida Last, dochter van een CHU kamerlid en een leraar klassieke talen, was ook heel actief in arbei­dersont­wikkelings­werk[8]. Zij hield zich vooral met kinderen bezig en is de opricht­ster geweest van het kindercircus 'Elle­boog'.

Het huwelijk tussen Last en zijn vrouw is bijzonder te noemen. Al vanaf het eerste begin was Ida Last - vijf jaar ouder dan haar echtgenoot - er op uit onafhankelijk op te treden en een eigen leven op te bouwen. Zij leek de onrustigheid van haar man te accepteren. Ida Last zei in een interview met De Telegraaf (10 mei 1968):
'Jef was toentertijd (aan het begin van hun huwelijk - R.G.) matroos, een zwerver. Ik was helemaal inge­steld op een leven, dat zich gedeeltelijk onafhankelijk van hem zou ontwikkelen. Ik bewonderde zijn sociale hart, romantisch en mooi waren zijn gedichten. Zijn onafhankelijkheidsgevoel, het zich willen losmaken van zijn eigen burgerlijke opvoeding, het conventionele, ook dat sprak me allemaal erg aan.'

Verderop in hetzelfde interview zegt zij het volgende over Last: 'Mijn man is helemaal vervuld van zichzelf. Als ik met hem op reis zou gaan zou hij op de eerste hoek al vergeten zijn dat ik bij hem was. Kijk, dan bepaal ik toch liever mijn eigen levenswandel.'

Hoe zij tegenover de homo(bi-)seksuele aard van haar man stond, die hij eigenlijk pas ging 'praktiseren' vanaf 1934, is niet erg duidelijk. Blijkbaar is zij wel tot een zekere accepta­tie gekomen, daar hun huwelijk tot de dood van Last heeft standge­houden. Last sprak echter wel diverse malen van schuld­gevoelens ten opzichte van zijn vrouw. In een interview met Ischa Meijer zei hij er het volgende over: 'Net als hij (André Gide, ook een gehuwde homoseksueel - R.G.), net zo ben ik doodsbe­nauwd om m'n vrouw verdriet te doen. Maar dat kun je niet laten zonder dat je oneerlijk tegenover jezelf wordt.'[9] Duidelijk spreekt de moeilijke uitweg die Last trachtte te zoeken in zijn boek Mijn vriend André Gide (sprekend over het huwelijk van Gide, maar evenzeer over dat van hemzelf): '...niet slechts overtui­ging, maar ervaring leerde mij dat de vaste, vrije wil tot samenblijven de enige basis is waarop het onverdraag­lijke plotse­ling draaglijk wordt [...] doorslaggevend is het besef dat deze mooie of lelijke, aantrekkelijke of afstotende eigenschap­pen (van de huwelijks­part­ners - R.G.) onverbrekelijk deel zijn van een groot geheel dat men ondanks alles liefheeft en waarvan men de schaduwzijde niet zou willen missen...'[10] In welke mate Ida Last met deze formulering kon instemmen blijft een open vraag.

In februa­ri 1924 liet hij vrouw en kind achter om voor negen maanden naar de Verenigde Staten te vertrekken. Last pakte zijn 'wilde leven' weer op. Het plan was aan de Columbia University te New York zijn studie Chinees voort te zetten. Daarvan kwam echter niets, in plaats daarvan vervulde Last allerlei baan­tjes (onder andere als bankwerker, tuinman, bordenwasser en taxichauffeur).[11] Bij terugkeer werkte Last samen met zijn vrouw in een tehuis voor moeilijk opvoedbare jongeren. Daar werden zij echter na enkele maanden ontslagen omdat de directie het echtpaar te progressief vond in hun optreden.[12]

Filmexplicateur en radicalisering

Na nog enkele losse baantjes kreeg Last in september 1925 de leiding over de filmdienst van het Instituut Voor Arbeiders Ontwikkelijking (IVAO), een onderdeel van het SDAP en NVV conglomeraat. Hij trok door het land met de 'Roode Auto' (met de koosnaam 'Pieter Jelles'; naar P.J. Troel­stra), een grote bus waarin de filmapparatuur werd vervoerd, en trad daarbij op als operateur en als expli­cateur. De films waren meestal educatief van aard. Vanaf het tweede seizoen zou Last ook zelf aange­kochte Russi­sche speel­films laten zien. In de middag waren er vaak voorstel­lingen voor de kinderen.[13] Last raakte door dit alles nauw betrokken bij de film. Hij werd lid van de Rotterdams Filmliga, ging films recenseren en zou in 1928 het script schrijven èn de hoofdrol spelen in een van de eerste Nederlandse avant-garde films van Joris Ivens en Mannus Franken, Branding[14].

In dezelfde tijd radicaliseerde Last steeds meer. Hij voelde zich nauw betrokken bij de Indonesische vrijheidstrijd die in deze tijd sterk was opgelaaid. Zijn betrokkenheid bij deze strijd heeft vermoedelijk gelegen hebben in zijn eigen familieachtergrond en zijn vriendschap gedurende zijn studietijd met een aantal Indonesische studenten. In 1927 werd hij daarom lid van de 'Liga tegen imperia­lisme en koloniale overheersing' waarin SDAPers, niet-partij­gebonden­ linkse socia­listen en commu­nis­ten samen werkten. In de Liga zou Last enkele belangrijke contacten opdoen. Zo ontmoette hij onder andere Mohammed Hatta, de latere vice-president van de republiek Indonesië, Henk Sneevliet, de beroepsrevolutio­nair en latere oprichter van de RSP (Revolutionair Socialisti­sche Partij) en Henriette Roland Holst, de eerbiedwaardige socialistische dichteres en de 'beschermvrouwe' van de jongere generatie socialisti­sche dichters.[15] Ook begon hij te publi­ceren in het blad Een­heid, het blad van SDAP oppositionelen en links-socia­listen, dat streefde naar meer samenwerking tussen socialisten en communisten.[16] De SDAP-leiding was zeer be­vreesd voor commu­nis­tische infiltratie en Last maakte zich met dit soort acties bepaald niet geliefd. In 1928 maakte de partij lidmaatschap van de Liga onverenigbaar met het lidmaatschap van de SDAP. Last koos voor de SDAP maar zou het daar nog slechts twee jaar uithouden.

Last werd in 1929 actief in de partij RSP (Revolutionair Socialistische Partij) en in de vakbond NAS (Nationaal Arbeiders Secretariaat) waarin Henk Sneevliet de scepter zwaaide. Begin 1930 nam Last, na dertien jaar, afscheid van de SDAP. Last voelde zich niet meer thuis in de gematigde sociaal democratische partijlijn. De SDAP had “koloniaal verraad” gepleegd, was een “verkiezingspartij geworden” en was haar revolutionair elan verloren[17].

Leven van de pen

Al eerder, in juli 1928, was Last gestopt bij de filmdienst van de SDAP. Hierna zou hij enkele maanden werkzaam zijn als arbeider bij de Zuider­zee werken. Deze ervaring verwerkte hij later in zijn roman Zuiderzee (1934). Daarna werkte hij weer voor een korte periode als assistent-be­drijfsleider bij de Eerste Nederlandsche Manome­ter­fabriek. Ondertussen behaalde hij de akte voor het geven van lager onder­wijs en werkte hij vanaf augustus 1929 acht maan­den als vervangend onderwijzer. Hierna zou Last definitief gaan 'leven van de pen'.[18]

Last werd mede daarom een enorme veelschrijver. Naast zijn literaire werk (zo’n 60 romans en 14 poëziebundels[19]) leverde hij ook veel journalis­tiek, essayistisch, politiek en propagandistisch werk af. Nu was de scheidslijn tussen het literaire en het niet-literaire werk echter niet absoluut. Zo schreef Last in de jaren dertig zijn zogenaamde 'reportageromans'; romans met een sterk journalistieke inslag, zowel wat betreft de inhoud als de vorm. Anderzijds was er in zijn journalistieke en politieke werk vaak een literaire tendens te bespeuren.

Ook in literair opzicht wilde Last een dialoog zoeken met 'het volk'. Last ging zich intensief bezighouden met het vraagstuk welke literatuur bij het proletariaat aansluiting zou kunnen vinden. Vooral in zijn communis­tische tijd ging Last zich met deze 'literaire kwestie' bemoeien. De organi­satie en het tijdschrift Links Richten (1932-1933) zou er een uit­vloeisel van worden.

Last debuteerde literair in 1926 met zijn poëziebundel Bakboordlichten. De gedichten waren geïnspi­reerd op de zeereizen die Last vijf jaar eerder had gemaakt en hadden een eenvoudig karakter qua vorm en inhoud. Last zou de gedichten namelijk hebben ge­schreven voor zijn 'makkers' aan boord die ze moesten kunnen zingen en begrijpen. In een interview uit 1934 zei hij er het volgende over: 'Die zeereizen hebben invloed gehad op mijn werk. Wat heb je aan een liedje, dat je niet zingen kan en waar niets in staat, zeiden ze aan boord. En toen ben ik liedjes gaan maken, die ze wèl zingen konden en waar wèl wat in stond. Zoo ontstond Bakboordslichten , mijn eerste bundel. Met die gedichten was het een verwijd individualisme, een groeps-individua­lis­me. Vroeger sprak je uit wat je zelf voelde. Heel sterk ben ik doende geweest om mijn woordkunst af te wennen en mijn werk toegan­kelijk te maken voor mijn kameraden.' [20]

Naarmate Last zich politiek meer radicaliseerde, begon ook zijn literaire werk te veranderen. Deze werd steeds strijdbaar­der, steeds politieker, of zo men wil: propagandistischer. Een duidelijk teken hiervan waren de twee gedichtenbundels die Last in eigen beheer uitbracht: respec­tieve­lijk Liedjes op de maat van de rottan (1929) en De wind speelt op het galgetouw (1930) [21]. Alleen al de vorm van de bundeltjes was uniek. Ze werden namelijk uitge­bracht als een soort scheurkalender; de bladzij­den konden op deze wijze worden uitgedeeld en opge­plakt zodat de agita­to­rische inhoud zoveel mogelijk werd ver­spreid. De bundels werden via col­portage zeer goed verkocht. Last noemde zelf het getal van 10.000 verkochte exemplaren.[22] De sterk politiek agitatorische inhoud van deze bundels was uniek voor Nederland en Last zou zijn voorbeelden met name uit Duitsland en Rusland hebben gehaald.

Deze invloeden deden zich ook gelden in het proza van Last. Ook hier werd de inhoud bepaald door de revolutionaire strijd. De literatuur moest tot daden aanzetten, niet tot introspec­tie. Zij moest eveneens vernieuwend zijn. De tijd van de 'naturalisti­sche-psychologische-burgerlijke' roman was voor­bij. Naar voor­beeld van hetgeen in Duitsland en Rusland gebeurde, diende de kunst zich af te stemmen op de maatschappij, op de massa, op de stad, op de snelheid van het moderne leven en op de film. Dat impliceerde een montageachtige schrijfstijl, snel wisselen­de indrukken en korte zinnen. Een voorbeeld uit het boek Branding (1930):
'Razende wind. Losgescheurd uit de uiterste
uithoek der aarde.
Aanzwaaiende wolkenmassa's, springend van golftop tot golftop,
de voeten in 't water.
Van oneindigheid tot
oneindigheid jagend, in homerische lach
om zijn meesterschap.
Zingend door het want
en de beide masten; met een grimas langs de boegspriet, met een vloek langs het dek.'

Een zelfde stijl hanteerde Last in de novellebundel Marianne (1930) waarmee Last in literaire kring nogal opzien baarde. De dubbelzinnigheid waarmee Last enerzijds voor de arbeiders wilde schrijven en anderzijds ook erkenning zocht in literaire kring (hij stuurde zijn werk op naar de “burgerlijke pers”) zou hij gedurende de volgende jaren niet weten op te lossen.

Dat Last nimmer alleen schreef omwille van ‘brood en politiek’ is fraai weergegeven in onderstaand citaat uit de inleiding van zijn pas later (1941) uitgegeven jeugdroman van 1919 Van een jongen die een man werd:
'Om met dit probleem (het probleem niet te vervreemden van het volk door studie of positie - R.G.) af te rekenen begon ik te schrij­ven en eigenlijk heb ik later ook nooit anders geschre­ven dan om voor mij zelf af te rekenen met de problemen die zich stelden. Schrijven om zoo maar eens 'iets moois te ma­ken', om te amuseeren of te onderhouden is mij vrijwel onmoge­lijk. Ik schrijf omdat ik moet, omdat ik iets te zeggen heb, dat ik niet verzwijgen kan, zeker niet voor mijn genoegen, meestal pas na het overwinnen van sterke onlustgevoelens, en altijd door met heimelijke angst voor de consequenties.
Want mijn boeken hebben niet alleen een beangstigend eigen leven, en nemen meestal een heel anderen keer dan ik bij den opzet gewenscht heb, maar zij stellen mij bovenal telkens weer voor de imperatief: kies of je de consequentie van je eigen gedachtes aandurft.'
[24]

Een korte RSP carrière

Last stortte zich na zijn afscheid van de SDAP volop in het werk voor zijn nieuwe partij en vakbond, de RSP en de NAS. Hij trad vele malen op als spreker en begon druk te publiceren in De Baanbre­ker en De Arbeid (respectievelijk het blad van de RSP en het NAS). Ook in het jeugdwerk en het arbeidsontwikke­lings­werk werd hij weer zeer actief.[25] In 1931 werd Last een be­zol­digd functionaris van het NAS en nam hij zitting in de redac­tie van De Nieuwe Weg. In juli van dat jaar ging het echter al fout. Er ontstond een fikse ruzie tussen Last en de partij en op 13 november werd Last geroyeerd.

De oorzaak van dit conflict lag enerzijds in  politieke meningsverschillen en anderzijds in de botsende persoonlijkheden van Last en Sneevliet. Het belangrijkste politieke twistpunt was Sovjet Rusland. Last raakte steeds meer overtuigd van het belang van het communistische experiment in Rusland. De RSP en Sneevliet stuurden er juist op aan zich aan te sluiten bij de Vierde Internationale van Trotzki en namen een sterk anti-Sovjet houding aan. Daarnaast raakte Last steeds meer gedesillusioneerd door de marginaliteit van de revolutio­nair-socialis­tische beweging.

Kwam het juli 1931 al tot een heftige botsing tussen Last en partijbestuur, waarna hij uit alle belangrijke partijposities werd verwijderd, de reis die Last in november naar de Sovjet-Unie maakte (in opdracht van het blad Het Leven) deed de deur dicht. Last werd geroyeerd. Beide partijen groeven zich in om elkaar vervolgens volkomen te verketteren. Last klaagde de RSP aan in een reeks van artikelen in het communisti­sche dagblad De Tribune. Het was een meedogenloze afrekening - zoals de communistische partij die wenste? - en Last schroomde niet om op de man te spelen:
'De RSP in Nederland is bovendien geen Trotzkistische organi­satie, maar een familie clubje van NAS-bonzen, dat door Snee­vliet geëxploiteerd wordt om hem van een Kamerzetel finan­cieel in veiligheid te brengen, wanneer door zijn funeste reformis­tische politiek het NAS in elkaar stort.' En: '...zij (de RSP - RG) is de poli­tieke vuilnisbak voor alles wat bereid is met ieder middel tegen de CPH te vechten.'[26]

Voor Last was de RSP een nodige, ideologische tussenstap geweest tussen SDAP en de CPH. Communist worden bleef toch een grote stap, zelfs voor een geradicaliseerde SDAP-er als Last[27].

Links Richten

Begin jaren dertig ging Last zich druk bezighouden met een merkwaardig fenomeen, het arbeidersschrijvers collectief Links Richten en het latere literair tijdschrift onder dezelfde titel. Een eerste oproep was verschenen in De Nieuwe Weg van 1930 en was mede ondertekend door Last:
'Zie hier onze concrete plannen. Wij willen een bond stichten van arbeiders en schrijvers. Gezamenlijk zullen wij het drie­jarenplan voor de revolutionnaire literatuur ontwer­pen. Iedere schrijver krijgt zijn taak en opdracht en de arbeiders hebben kontrôle over de produktie. [...] Kameraden, de tijd is rijp, de burgerlijke literatuur sterft aan haar eigen rotheid, het proletariaat hunkert naar beter voedsel. Alle arbeiders en alle jonge auteurs die bereid zijn zich aan de proletarische discipline te onderwerpen, zijn welkom.'[28]

De ideeën van Last over de weg die de literatuur moest gaan, leken zich in de plannen van Links Richten uit te kristalliseren: het schep­pen van revolutionaire kunst en de zelfwerkzaamheid van de arbeiders. De schrijver moest van zijn voetstuk afdalen, zijn individuele belevings­wereld achter­laten en gaan schrijven voor en over de arbeiders - bijvoor­beeld over de 'heroïsche perioden ... van het Hollandsche proletari­aat'.[29] Het idee was dat professionele schrijvers en arbeiders elkaar zouden helpen in het schrijfproces. Op deze manier zou ware “proletarische literatuur” ontstaan.

Het eerste resultaat was het curieus, collectief geschreven toneelstuk Hollands Welvaren! Het had de Indonesische vrijheids­strijd als onderwerp en probeerde het publiek tot solidariteit met de opstandige Indonesiërs aan te sporen. De vorm was specta­culair en experimenteel. Er waren wel honderd spelers nodig; een aantal bevond zich tussen het pu­bliek, met de bedoeling reacties bij de toeschouwers te ont­lokken. Het Sovjet Russi­sche agitprop theater en het Duitse experi­men­tele toneel waren waarschijn­lijk het voorbeeld voor dit, in Neder­land, eerste en waar­schijnlijk ook enige collectief geschreven revolutio­naire toneelstuk. Het bleek helaas onspeelbaar.

Het Links Richten initiatief trok in eerste instantie figuren aan van allerlei linkse signatuur. Zo was de latere uitgever Geert van Oorschot in 1931 bijzonder actief voor Links Richten in Rotterdam. Een verandering trad op toen eind 1932 het Links Richten initiatief sterk onder communistische invloed kwam. Bij een eerste landelijke bijeenkomst op 15 mei 1932 werd deze invloed geconsolideerd en werd tevens besloten tot de oprichting van het tijdschrift Links Richten.

Dit tijdschrift is een geval apart: er verscheen slechts één jaargang (september 1932 tot augustus 1933), had een kleine oplage (1000) en zou geen blijvende invloed op literair Nederland uitoefenen.[30] Interessant is wel de poging een militant linkse (communistische) visie te verbinden aan het scheppen van literatuur. Het tijdschrift stelde zich als hoofddoel:
'... om op Nederlandsch taalgebied ter omverwerping van het kapita­lisme een proletarisch verbond te vormen, dat op het artistiek front de revolutionaire klassenstrijd zal voeren, ter verove­ring van het socialisme.'[31] In de artistieke oriëntatie kwam de onderwerping van de kunst aan de politieke strijd sterk naar voren: 'Links Richten verwerpt de scheiding tusschen "Kuns­t" en klas­senstrijd en wenscht te strijden voor een socia­lis­tische maatschappij, waarin iedere scheppings­kracht in dienst zal staan van de socialistische gemeen­schap'[32]. De arbeiders moesten zelf de pen ter hand gaan nemen: 'Links Richten wil trachten de Nederlandsche arbeiders in dienst van den klassenstrijd tot zelf-expressie te brengen, tot bewuste critiek en tot belangstelling in literatuur'[33]. De kaft (van de eerste vijf nummers) verbeeldde dit idee van Links Richten. Een intellectuele schrijvershand leidde een verweerde arbeidershand naar het papier en de pen.

Helaas bleek de enige belangstelling voor het tijdschrift uit intellectuele hoek te komen en van de zelfexpressie van arbeiders kwam niet veel terecht. De onderwerpskeuze van het tijdschrift was ten nauwste afgestemd op de politieke lijn van de CPH. Daarbij leken de 'intellectuelenthema's' te overheersen. Veel aandacht voor anti-fascisme en anti-kolonialisme, de dreiging van een nieuwe imperialistische wereldoorlog en, in ruime mate, de heerlijkheid van de Sovjet staat.Onderwerpen die wellicht de arbeiders wat meer zouden hebben aangesproken, zoals bijvoorbeeld de werkloos­heid, het steuntrekken en eventueel lijdelijk of actief ver­zet, kwamen in het tijdschrift bijna niet naar voren.

De tragiek was natuurlijk dat de arbeiders waarschijnlijk helemaal niet zaten te wachten op ‘proletarisch-revolutionaire literatuur’. Stephen Spender, in de jaren dertig sympathisant van het communisme, schreef hierover:
'His (de schrijver) sensibility, which is decided for him in childhood, is bourgeois. He can scarcely hope to acquire by an act of political will a working-class mentality. Even if he did do so, he would be confrontated with the difficulty that, actually, the working class is in the main, and except for a few class-conscious workers, "until after the Revolution", more bourgeois than the bourgeois. The workers do not care for the "Proletarian novel".[34]

Last zou in het tijdschrift een belangrijk platform vinden voor zijn nieuw gevonden politieke en artistieke ideaal. Zeker na zijn terugkomst uit de Sovjet-Unie (zie onderstaande) wierp hij zich op het Links Richten-collectief en het tijdschrift. Hij werd lande­lijk secretaris, lid van het dagelijks bestuur en begon druk te publiceren in het tijdschrift.[35]

Veel van deze bijdragen waren niet bepaald van een hoog literair gehalte. In een aantal gevallen wist Last af te dalen tot een ontluisterend soort propagandistische literatuur. Ter illustratie het onderstaande gedicht:

Het nieuwe lied

De vlag waait rood van den toren
bij de nieuwe traktorenfabriek:
de ronkende zang der motoren
het drillend gesnor van de boren
dat is onze Sowjet-lyriek.

Wie zal de weg ons versperren?
Wie stuit onze stoet op haar baan?
Ons lied geldt de toekomst, de verre
en niet meer Pierrot bij de sterren
in het bleeke licht van de maan.

Ons lied geldt de toekomst, de blijde
en niet meer Pierrot bij de maan
als de vijand ons uitdaagt ten strijde
an zal met zijn maats zij aan zijde
de strijdende dichter staan!
[36]

Het tijdschrift zou tenslotte stranden op een politiek geschil over Marinus van der Lubbe. Het ging hierbij om de vraag of Van der Lubbe nu wel of niet door de Nazi’s was gebruikt.[37] De officiële CPH lijn –Van der Lubbe was misbruikt door de Nazi’s – viel bij een aantal Links Richten medewerkers verkeerd en leidde tot een fatale scheiding der geesten. 

Tweede reis naar de Sovjet Unie

Last was tussen deze drukke werkzaamheden door een aantal maanden in de Sovjet Unie geweest (van maart tot december 1932). Het merkwaardige is dat Last pas na deze reis CPH lid werd. In De Tribune van 24 november 1931 sprak hij over 'theo­retische bezwaren' die hij verder niet specificeerde.[38] Een heel duidelijke sympathisant was hij wel. Het is wellicht mogelijk dat de CPH Last voorlopig nuttiger achtte als niet-lid. Zo kon hij de goede zaak promoten zonder al te duidelijk gebonden te zijn. De reis naar de Sovjet-Unie die Last onder­nam op uitnodiging van de partij lijkt hiervan een duidelijk teken.

De reis zou een belangrijke invloed uitoefenen op Last. Ook aldaar zou hij zich bezighouden met de proletarische-revolutionaire literatuur in de IVRS (Internationale Bond voor Proletarische Schrijvers). Hij hield voordrachten, schreef artikelen en werkte aan een bijdrage voor de Neder­landse afdeling in een literaire Sovjet encyclo­pedie.[39] Op afstand en vanuit de IVRS hield Last zich met Links Richten bezig.

In juli en augustus 1932 werd Last met enkele andere buitenlandse schrijvers, waaronder de Fransman en surrealist Louis Aragon, rondge­leid door de Oeral. Deze reis vond zijn weerslag in het boek Het stalen fundament; een ongeremd propa­gandistisch werk. Last ging in dit boek bijzonder ver in zijn verheerlijking van de Sovjet-Unie, de communistische partij en Stalin. Uitge­breid ging hij in op de gigantische industriële opbouw en presen­teerde daarbij veel cijfermateri­aal en 'beton­stortre­cords'. De schaarse kritiek die werd geuit in dit werk was vooral een retori­sche methode, om de positieve tegen­stem­men des te beter te laten uitkomen.[40] Met name in de passages die handelden over de koe­lakken, die massaal werden vermoord, gedeporteerd en geter­rori­seerd, zijn in retrospectief bijzonder pijnlijk om te lezen: 'de Sowjet-Unie is een land in oorlogstoestand, de strijd voor het socialisme is tegelijk de strijd tot vernieti­ging der koelaken als klasse.'[41] En iets verderop schrijft Last de, welis­waar onbedoeld, onheilspellende woorden: 'In den strijd van het nieuwe tegen het oude worden de waarde­volle elementen behou­den.'[42]

Toch kon Last zich niet helemaal blind houden voor de problemen van armoede, honger en vervolging. Last schrijft in 1938 (hij was toen net uit de partij gestapt) in het nawoord van De Spaansche Tragedie:‘In 1932 woonde ik te Moskou negen maanden in een ruïne waarin men het niet zou wagen het armste Hollandsche gezin onder te brengen, ik leerde van dichtbij van nabij de grenzeloze verrotting kennen onder de vooraanstaande Russische schrijvers en in het bestuur der Internationale van revolutionaire schrijvers, ik kende persoonlijk figuren als Serge en Kljujef en wist aan welke vervolgingen zij bloot stonden, ik verkeerde onder Russische boeren die in kelders woonden waarbij vergeleken Gorki’s Nachtasyl een paradijs was’[43].

Na de reis door de Oeral hield Last zich bezig met het schrijven van artikelen, gedichten en spreekbeurten. Hij probeerde als arbeider te werken, maar kreeg daarvoor geen toestemming. Ook zijn plannen om in de Sovjet scheepvaart een plaats te verwerven liepen uit op een misluk­king. Belangrijk is dat Last er in deze periode serieus over nadacht zijn gezin te laten overkomen en zich voor langere tijd te vestigen in de Sovjet-Unie. Volgens de Van de Pavert in zijn studie over Last, had Ida Last er op gerekend dat het gezin zou emigreren. Dat Last dit plan liet varen, zou een bewijs kunnen zijn dat hij meer wist over de bedreigende sfeer in Sovjet-Unie dan hij naar buiten liet blijken. Hij schijnt zelfs tegen zijn vrouw gezegd te hebben dat het hem zijn 'kop gekost zou hebben' als hij was terugge­keerd.[44] 

Een belangrijk en veelzeggend incident vond plaats in okto­ber 1932. Last woonde een lezing bij van het Verband Deutscher Schriftsteller - de Duitse afde­ling van het IVRS - en becom­mentarieerde de spreker Willi Breder die beweerde dat de proletarische revolu­tie in Duitsland nu elk moment kon uitbre­ken. Last sprak hem tegen en zei dat hij eerder een fascisti­sche coup verwachtte, omdat de Duitse communistische partij nauwelijks grip had gekregen op de jongeren. De volgende dag moest hij op het Komin­tern bureau verschijnen en kreeg daar aller­lei bewijsmateriaal voorgelegd waaruit moest blijken dat hij ongelijk had in zijn pessi­mistische visie op Duitsland. Er werd van hem geëist dat hij in de volgende vergadering van het Verband zijn 'defaitisme' in het openbaar zou afzwe­ren.[45]

Deze gebeurtenis zal Last zeker een indicatie hebben gegeven van het gebrek aan intellectuele vrijheid en wel­licht ook van een werkelijke fysieke bedreiging die hij zou onder­vinden als hij in de Sovjet-Unie zou blijven. Last moet toch de indruk hebben gekregen, dat het leven in de Sovjet-Unie bepaald niet veilig en zorge­loos was. Een andere reden waarom Last niet emigreerde (of niet mocht emigreren) is misschien de overwe­ging van de CPH dat men hem nuttiger achtte in Nederland, dan in Rusland. Last zou zich in elk geval de komende ander­half in niet anders dan lovende bewoordingen uitlaten over de Sovjet-Unie. Als hij al enige twijfels had, dan liet hij die zeker niet naar buiten blijken. 

Voor Last zou de komende zes jaar de droom van de communistische heilstaat in wording zwaarder wegen dan de steeds weer teleurstellende realiteit.

Partijlid, Hitler en propagandaliteratuur

Na terugkomst werd Last dus lid van de Partij en wierp zich vol overgave op het partijwerk. Zo was hij actief in de VVSU (Vrienden Van de Sovjet-Unie, een CPH mantelorganisatie), in de IRH (In­terna­tionale Rode Hulp), in de organisaties tegen oorlog en fascis­me en in de Marxistische Arbeiders School. Hij hield vele voor­drachten en schreef zeer veel artikelen voor de verschil­lende organisaties.[46]

Na maart 1933 trok Last zich echter grotendeels terug uit het partijwerk. In 1966 beschreef Last in het boek Mijn vriend André Gide het grote gevoel van teleurstelling dat hem over­viel toen Hitler eenmaal aan de macht was gekomen: 'Dat was de eerste schok, en hij was zo groot dat het mij op vergaderingen eenvoudig onmoge­lijk werd te spreken, omdat ik het gevoel had mijn toehoorders met mijn woorden te bedriegen’.[47] Hij zag in dat de KPD - en de commu­nistische beweging in haar geheel - sterk tekort was gescho­ten. Zij had gefaald de arbei­dersmassa te verenigen en had zich vaak feller opge­steld tegenover de sociaal-democraten dan tegenover de fascis­ten.[48]

Toch liet hij ook deze kritiek niet naar buiten blijken. Hij trok zich liever terug en richtte zich op zijn schrijf­werk. Zo vertrok hij naar Urk waarover hij een aantal reporta­ges in de Groene Amsterdammer zou schrijven. Last beleefde daar een opleving van zijn homoseksuele gevoelens, waaruit zijn roman Zuiderzee­ geboren zou worden. In dit boek, dat in 1934 verscheen, liet hij voor het eerst deze gevoelens open­lijk blijken.[49]

Last publiceerde in deze tijd zeer veel. In 1932 waren een roman - Liefde in de portieken - en een gedichtenbundel  - Verleden Tijd – verschenen. In 1933 werden er een reportage - Het stalen fundament -  een roman - Partij remise -  en twee gedichtenbun­dels - Twee werelden en Onder den koperen ploert - gepubliceerd. Daarnaast schreef hij bijzonder veel bijdragen van politieke, journalistieke of lite­raire aard in verschillende kranten, bladen en tijd­schrif­ten.[50]

Over het algemeen genomen waren dit allemaal zwaar politiek gekleurde publicaties met als literair dieptepunt de gedichtenbundel Twee Werelden.  In deze bundel gaf Last vele staaltjes van revolutionaire poëzie ten beste. Uit het titelge­dicht:

'En alles breekt en alles gaat te niet
voor kleeren en voor kinderen is geen geld
kultuur ligt op de markt bij de oude waren
de vruchten staan te rotten op het veld
met starre blikken van vertwijfeling staren
mannen en vrouwen op hun leeg verdriet.

Er is een staat waar alles werkt en streeft
een nieuwe stad groeit uit het steppezand
geketend wordt het water der rivieren
de tractor ploegt zijn voren door het land
er juicht een lied in 't ratelen der lieren
het arbeidslied in 't land waar alles leeft!

Die is de wereld die wij willen, jij en ik
Glück auf mijn kameraad, die opstijgt uit je schacht
sta op uit je slavernij
en breek je ketens stuk
het kommunisme brengt
aan allen het geluk!
[51]

Het was dit soort propagandistische taal waarmee Last in deze periode meende een 'politiek correcte' literatuur te schrij­ven. Dat zou in de komende twee jaar – met name onder in­vloed van André Gide - sterk veranderen.

Volksfront en André Gide

In de eerste helft van 1934 was Last zeer druk met CPH werk. Hij gaf lezingen, schreef artikelen en was redac­teur van Links Front (de weinig succesvolle opvolger van het Links Richten tijdschrift).[52] Ook reisde hij in opdracht van het IRH een aantal maal naar Parijs om  Duitse illegale vluchtelingen van Nederland naar Frankrijk te smokkelen.[53] Het gezin Last leed onder zwaar geldgebrek. Last moest daarom zoveel mogelijk publiceren[54].

In Frankrijk werd Last zeer geïnspireerd door, wat hij ervoer als, de zeer strijdbare houding van het Franse prole­ta­riaat tegenover het fascisme. De samenwer­king van socialis­ten, radica­len, vakbon­den en communisten resulteerde in het Een­heidsfront (hetgeen stond voor het be­schermen van de Repu­bliek tegen het fascisme, een anti-crisis beleid en het doorvoeren van ar­beidshervormin­gen) van 27 juli 1934. Deze was op haar beurt de inleiding tot de Volks­front-regering van Léon Blum (hier­in gingen soci­alis­ten, radicaal-socialis­ten samen, ge­steund door de commun­isten) die in het voorjaar van 1936 tot stand kwam.[55]

In Parijs maakte Last ook nader kennis met een aantal be­lang­rijke Franse intellectuelen. Zo kwam hij opnieuw in aanra­king met Louis Aragon, die hij nog kende uit de Sovjet-Unie, en René Cre­vel; beiden kwamen zij uit de groep van surrealis­ten en commu­nisten rond André Breton.[56] De verreweg belangrijkste ontmoe­ting was die met André Gide. Zij ontmoet­ten elkaar op het 'Congres van revolutionaire schrijvers en kunstenaars' (23 oktober 1934) dat werd gehouden in de Matualité te Parijs.[57]

Over deze vriendschap, die duurde tot de dood van Gide in 1951, publiceerde Last in 1966 het zeer boeiende en af en toe ont­roerende boek Mijn vriend André Gide. Het is naast een be­schrijving van deze bijzondere vriendschap ook een rijke, hoewel niet altijd even nauwkeurige, bron over de tijd waarin deze vriendschap plaatsvond. Daarnaast bevat het ook zeer veel autobiografische elemen­ten. De in 1982 uitgege­ven corres­pondentie tussen Last en Gide is daarop een mooie aanvulling.[58]

André Gide (1869-1951) was 65 jaar toen Last hem leerde ken­nen. Hij was één van de zeer grote namen uit het Franse (en Europese) literaire leven van die tijd. Gide kwam uit een streng calvinistisch milieu waaruit hij zich met veel kracht had trachtten te ontworstelen. Hij stond voor een sterk indi­vidualisme en non-conformisme. Een grote waarheidsliefde­ (tot het extreme toe) ken­merkte hem daar­naast. Door de uitgave van zijn Journals, die nog tijdens zijn leven werden gepubli­ceerd, zou deze eer­lijk­heid zich meermalen tegen hem­zelf keren.

In 1932 was hij gaan sympathiseren met het communisme. Een combinatie van filosofische en politieke overwegingen lag daaraan ten grondslag. Gide interpreteerde het communisme voor­al als een 'persoonlijke religie'. Gide zou zich echter nooit ondergeschikt maken aan enige par­tijdoctrine. Dat gold in sterke mate voor zijn literaire werk. Voor Gide was kunst ver boven elke politiek verheven. De Parti Communist France (PCF) liet zich echter een zo beroemde naam niet ontgaan en gebruikte Gide duidelijk als een prestigeobject.[59] Op de belangrijke internationale schrij­vers­congressen was Gide dan ook prominent aanwezig.

De invloed van Gide op Last was groot. Deze invloed strekte zich uit op persoon­lijk, filosofisch, politiek en literair vlak. Gide schonk Last vele nieuwe denkbeelden. Andere al aanwezige ideeë­n werden door Gide versterkt; zoals bijvoorbeeld de nadruk op het seksue­le - en in het speciaal de homoseksuele - aspect van de mens.

Op het persoonlijke vlak betekende Gide een 'eye-opener' voor Last. Beiden waren homoseksueel en getrouwd, en deelden zij het plezier en de problemen (bijvoorbeeld de schuldge­voelens die zij beiden tegenover hun echtgenotes voelden) die dat met zich mee bracht. Nu had Last juist voor de ontmoe­ting met Gide al een nieuwe opleving beleefd van zijn homo­seksuali­teit. Zoals in het bovenstaande al geschetst was zijn roman Zuiderzee daarvan het eerste duidelijke teken. Gide zou Last stimu­leren in deze richting steeds opener te zijn, zowel in zijn persoonlijke leven als in zijn werk. Volgens Gide moest in de literatuur homoseksuali­teit niet meer als iets zieke­lijks of zieligs worden afgeschilderd, maar als een volwaar­dige vorm van mense­lijke liefde. Toch bleven bij zowel Gide als Last de zonde- en schuldge­voelens aanwezig.

Ook in wijsgerige zin was de invloed van Gide groot. Vooral diens aardse en humanistische religieuze denken sprak Last zeer aan. In het wereldbeeld van Gide stond de mens centraal en niet God. Deze boodschap sprak hij uit in boeken als Nou­vel­les nourritures - door Last vertaald in De nieuwe spij­zen[60] - en zijn Journals.

Gide was bepaald geen politiek dier en alleen de bijzondere omstandigheden van de jaren dertig hadden hem een actieve rol laten innemen.[61] Last daarentegen was politiek veel bewuster en werd daarom in zijn politieke opvattingen door Gide nauwe­lijks beïnvloed. Hoogstens kan worden gesproken van een indi­recte invloed die uitging van de moralis­tische en non-confor­mistische hou­ding die Gide innam ten opzichte van de politiek. Gide liet zich veel minder aan een opportunistisch partijbe­lang lig­gen. Maar Gide was, in tegenstelling tot Last, dan ook geen partijlid.

In literair opzicht was er sprake van een enorm verschil in status. Gide had - als Sartre na de oorlog - een hele generatie beïnvloed en gold – een grote eer - als 'bederver der jeugd'. De invloed die Gide op het literaire werk van Last uitoe­fende was dan ook groot.

Last had na zijn experimentele hoogtepunt in de romans Marianne en Branding een stapje terug gedaan in Liefde in de portieken, dat een stuk minder vernieuwend was. De romans Partij remise en Zuiderzee waren weer wel vooruitstrevend in hun documentaire en nieuw-zakelijke stijl. Bleef het journalistieke documentaire element altijd wel een rol spelen ( journalistiek werk zou Last zijn hele verdere schrijversleven afleveren) na deze romans leek Last toch enigszins terug te keren naar de vorm en inhoud van de tradi­tionele roman. Last ontwikkelde daarbij steeds meer een eigen, per­soonlijke stijl. De verpolitiekte literaire stijl maakte plaats voor een meer individuele toon. Niet dat de poli­tiek nu helemaal uit het werk van Last verdween; zij kwam echter wel op een tweede plan. De eigen, persoonlijke preoccupaties gingen nu in zijn werk prevaleren. Hierin was Gide een groot voorbeeld. Last schreef zelf over de invloed van Gide op zijn werk (in een interview met Vrij Nederland van 23 april 1960):

Het kreeg een ander karakter. 't Betekende in de eerste plaats, dat ik het schrijven niet alleen maar zag als een literair wapen in de klassenstrijd. Het hield ook in: een poging tot groter eerlijkheid. Ik kreeg eerbied voor 't handwerk, voor de taal en kreeg een groter onkerkelijk-religieuse inslag.'

Last zou na de ontmoeting met Gide geen ge­dichten meer schrijven over de tractoren in de Sovjet-Unie en geen romans meer publiceren over de 'heroïsche periodes van het Hollandse proletariaat'.

De homoseksueel Last

Zoals in het bovenstaande geschetst had Gide een grote invloed op Last betreft het uiten van zijn homoseksuele gevoelens. In het onderstaande wordt iets specifieker ingegaan op de homoseksualiteit van Last.

Als reeds eerder geschetst bleken de homosexuele gevoelens vroegtijdig aanwezig. Zover bekend heeft hij zich echter voor de jaren dertig nooit openlijk als homoseksueel geprofileerd. Of hij voor die tijd ook homoseksuele contacten heeft gehad, is de uit de literatuur niet duidelijk geworden. In elk ieder geval spreekt Last in het boek Mijn vriend André Gide van 'tien jaar' waarin hij zijn homoseksuele aard had onderdrukt en gesublimeerd in het hartstoch­telijk uitdra­gen van zijn poli­tieke boodschap:

‘Het middel daartoe (tot de sublimatie van zijn 'homoseksuele component'- R.G.) was vooral de communie geweest van mijn spreekbeurten. Ik koos in iedere zaal een paar jongemannen uit wier gezichten mij aantrokken en tot wie ik meer in het bij­zonder mijn bood­schap richtte. Mijn hoogste geluksgevoel had ik dan vaak wan­neer tussen de lippen van zo'n schijnbaar lompe knul uit Musselkanaal of Gasselternijveenschemond het sigaret­je vanzelf uitging, zijn gelaat begon te gloeien en ik in zijn ogen iets zag opleven van het enthousiasme dat mijzelf beziel­de. Dat kon echter alleen zolang ik vast geloofde in mijn boodschap.[62]

Toen echter na de machtsovername van Hitler er bij Last een zekere ‘ge­loofstwij­fel’ optrad, kwamen deze homoseksuele gevoe­lens juist extra hevig naar boven. Het was dus een politieke teleurstel­ling, die de langdurige onderdrukking van de homo­seksuele aard van Last doorbrak.

Dit voltrok zich tijdens zijn verblijf in Urk (zie ook het vorige hoofdstuk), waar Last verliefd was geworden op een plaat­se­lijke visser:
'Een verliefdheid op het eerste gezicht op een Urker visser trof me met de kracht van de bliksem. In geen twintig jaar had ik zulk een felle, onweerstaanbare hartstocht gekend. Het resultaat was mijn roman Zuiderzee, die in werkelijkheid veel meer door mijn jonge vissersvriend dan door de problemen der droogmaking geïnspireerd werd.'[63]

In deze roman beschreef Last inderdaad de homoseksuele verhouding tussen de Urker vissers Theun en Auke.[64] Last moet in Zuiderzee één van de eersten in de Neder­landse literatuur zijn geweest die de homoseksuele liefde zo openlijk en vanzelfspre­kend beschreef. Hij zette dit voort­ in de volgende roman Een huis zonder vensters (1935) en vooral in de dichtbundel De bevrijde Eros (1936).

Na deze 'coming out' als homoseksueel zou Last zich altijd openlijk blijven uiten over zijn seksuele voorkeuren. Na de oorlog zette hij zich actief in voor de emancipatie van de homoseksuelen. Hij was ondermeer een van de oprichters van het C.O.C. (Cultuur en Ontspannings Centrum, voorheen de 'Shakes­pearclub' uit 1946) dat in 1949 werd opgericht.[65]

Over de reactie van de buitenwereld op de homoseksualiteit van Last is bijzonder weinig bekend. De verhou­ding tot zijn vrouw Ida Last is reeds in het bovenstaande geschetst. Zij leek zijn seksuele aard (met de nodige reserve) te accepteren. Last noemde zichzelf overigens biseksueel. In een (zeer vermakelijk) interview met Ischa Meijer uit 1968 zei Last:
'Nou, ik vind een mooi meisje ook mooi, hoor. Ik heb in landen geleefd, zoals Japan en Marokko, waar het heel gewoon is dat een man een meisje en een kerel heeft.'[66]

In de literaire kri­tiek van de jaren dertig lijken de homoseksue­le passages in de boeken van Last veelal te zijn gene­geerd. In de recensies die voor deze biografie zijn bestudeerd werd in ieder geval niet nauwelijks gerefereerd aan dergelijk passages.

Nieuwe teleurstellingen en een reis naar Marokko

In de nazomer van 1934 zou Last een belangrijke nieuwe teleurstelling te verwerken krijgen. Op het Al-Russische Schrijverscongres in Moskou (Last bezocht opnieuw de Sovjet-Unie) werd de sociaal-realistische literatuur als nieuwe oekaze uitgevaardigd. Voor Last bete­kende dit 'niet veel minder dan een dood­vonnis over alles waarvoor wij tot dan toe in "Links Richten" en "Links Front" hadden gestreden' [67]. Er moest nu in traditionele vorm, concre­te, 'realistische' literatuur worden geschreven. Er werd opgeroe­pen een 'revolutionair roman­ticisme' te scheppen om de massa én te vermaken én te onderwij­zen. De experimentele revolutio­naire literatuur werd als bur­gerlijk en achterhaald beschouwd. Men moest weer bij de oude meesters in de leer gaan. Symbool voor deze bewe­ging was Maxim Gorki.[68]

Daarnaast Last nam een enorme verandering waar in Moskou. Er waren zwerfkinderen die nergens opgevangen konden worden, de congresgangers gebruikten maaltijden die een heel arbei­ders­maandloon kostten en op feestjes dansten de Moskovie­ten zich wezenloos op jazzmuziek. Last verliet Moskou in depressieve stemming en zou vier dagen letterlijk ziek van teleurstelling in Berlijn hebben doorgebracht.[69]

Om van deze teleurstelling te bekomen en te ontsnappen aan de vele verplichtingen die hij inen buiten de Partij was aangegaan, aanvaardde hij, samen met Gide, begin 1935 een reis naar Marokko. Marokko en de nabijheid van Gide waren bijzonder inspirerend:
'De reis naar Marokko betekende voor mij een literair keer­punt. Ik ervoer dat ook uit een vriendschap tussen twee mannen kinderen geboren kunnen worden, al zijn het dan kinderen van de geest.'[70]

Een verblijf van enkele maanden leverde stof voor de prachtige gedichtenbundel De bevrijde Eros. De gedichten handelen over de bevrijding die Last ervoer in zijn contact met de Arabie­ren. Die leefden veel meer met de dag, konden ongebonden lief hebben, ongeacht door man of vrouw. De ongedurigheid van 'Si Yoes­sef' (mijnheer Jef), van de westerling werd tegenover de innerlij­ke rust van Arabier geplaatst:

'Hassan richtte zich traag op zijn elleboog, ik vermoedde in het donker de
zwoele welving van zijn lippen:
"Geloof je werkelijk dat het ergens anders beter dan hier is? Geloof je dat het
mogelijk is meer dan éen geluk tegelijk te omvatten?
Waarom, Si Yoessef, zoek je verre bronnen en versmaad het water dat aan je
voet voorbijvloeit?
'[71]

Last 'propageerde' de biseksualiteit en verwoordde het schuld­gevoel van de 'rijke wester­ling' tegen­over de Arabier in het onder­staande:

Vergeef me als ik rijker ben dan gij
ik heb de mannen lief niet minder dan de vrouwen
de maagden zijn niet beter dan de knapen
tot kussen biedt zich even mild de mond
als boven 't oog het welvend rond der slapen
ik min de borsten rijpend als een vrucht
maar ook de tengere streeling van de handen
en waar mijn lippen te beminnen vonden
weerhield mij nooit de dreiging van uw schande.
Vergeef me als ik rijker ben dan gij!
'[72]

Een duidelijk voorbeeld van de levensfilosofie die Last onder invloed van Gide steeds meer ging ontwikkelen is het onder­staande gedicht. Niet het idee, of de droom, maar de (de lichame­lijke, niet de vergeestelijkte) liefde en de mens moet het mid­delpunt zijn.

'Wat is mooier
het lichaam of de handen
de handen of de vingers
de vingers of de poriën der huid?

Wat is mooier
de mond of de lippen
de lippen of de tanden
de tanden of de warmte van de tong?

Wat is mooier
de tarwe of de haver
de haver of het onkruid
het onkruid of de steenen op het veld?

Maar - beter dan de droom is een tastbaar lichaam
beter dan de haat is de teederheid der liefde
mooier dan alles in de wereld is een mensch.
'[73]

Ook vond de reis haar weerslag in proza. Grote gedeeltes van de roman Het huis zonder vensters spelen zich af in Marokko en ook een kort verhaal, De slaaf, is geënsceneerd in het noordafrikaanse land.[74]

Schrijvercongres ter verdediging van de cultuur

In mei keerde Last terug naar Nederland. Een maand later was hij echter al weer in Parijs om het beroemde 'internationale schrij­verscon­gres ter verdedi­ging van de cultuur' bij te wonen dat van 21 tot 25 juni in de Mutualité plaatsvond. Vegesack schrijft in zijn boek over de geschiedenis van de intellectue­len:
'Het was de bedoeling om door middel van het congres in Parijs zoveel mogelijk bourgeoisie schrijvers bijeen te bren­gen in de gemeenschappelijke strijd tegen het fascisme om vervolgens de indruk te wekken van een grote intellectuele solidariteit met de Sovjetunie.'[75]

De Komintern was de grote organisator en geldschieter achter de schermen. Deze moest echter zoveel mogelijk op de achter­grond blijven. Vegesack noemt het komische incident waarbij de Duitse communist Gustav Regler uit de partij werd geroyeerd omdat hij op het congres de Internationale begon te zingen. Dat was nu juist niet de bedoeling.[76]

Er waren veel beroemde deelnemers op dit congres, waar­onder Aldous Huxley, Egon Erwin Kisch, Bertold Brecht, Klaus en Heinrich Mann, Robert Musil, André Malraux, Gide en uit Neder­land, naast Last, Ter Braak, Du Perron en Nico Rost.[77]

Helaas verliep het congres minder eensgezind als de Komintern had gehoopt. Een aantal intellectuelen weigerde de onderdrukking in de Sovjet-Unie onbesproken te laten en wilde zich als anti-fascist niet gelijk verbinden aan een kritiekloze houding ten opzichte van de Sovjet-Unie.

Last hield een toespraak op het congres, waarin hij de vat­baar­heid van de jeugd voor het fascisme behandelde.[78] De intri­ges rond Gide en het grove optreden van partijcommunisten - onder andere door Ehrenburg - maakten het congres voor Last een onaangename ervaring.[79]

Een huis zonder vensters

Last putte veel moed uit de gebeurtenissen in Frankrijk waar het Volksfront steeds duidelijker vorm kreeg. De ernstige twijfels en teleurstellingen die Last vanaf maart 1934 had ondervonden, werden hierdoor enigszins getemperd. In de roman Een huis zonder vensters zouden deze Franse indrukken een belangrijke rol spelen.

In juli en augustus 1935 werd Last min of meer door deze roman 'overvallen'; het boek vloeide Last bijna letterlijk uit de pen. De reis die Last had gepland naar ondermeer Ethio­pië, waar hij de Italiaanse bezettingoorlog zou verslaan voor de Haagse Post en Het Laatste Nieuws (een Belgisch blad), verviel, voornamelijk uit financiële redenen.[80] In augustus verbleef hij in een ten­tenkamp nabij Parijs. In dit internati­onale 'arbeidersportkamp' - dat ook in Een huis zonder ven­sters beschreven werd - schreef Last driftig verder, haast als in een 'koorts'.[81]

Een huis zonder vensters is een ware hutspot van zaken waarmee Last zich in deze tijd bezig hield: het 'Gideaanse' denken, de Volksfrontbeweging in Frankrijk, de Arabische le­vensvisie, de erotisch-bisexuele kwestie, de jeugd, het verstikkende burgerlijke milieu, esthetische vraag­stukken en zijn politieke twij­fels en teleur­stellingen. Vooral het laatstgenoemde nam een belangrijke plaats in. Last liet zijn onzekerheden en decep­ties verwoorden door verschil­lende roman­figuren, zoals bijvoorbeeld door de trotzkist Thomée en de surrea­listen Andalbert en Garant. Daartegenover stond de communisti­sche hardliner en prole­tariër Guy, die min of meer de partijorthodoxie vertegen­woor­digde. De twee hoofdfiguren, de broers Paul en Jean, afkomstig uit de eng burgerlijke familie Dujardin, leken ook een zekere tweespraak in Last zelf te weerspiege­len. Paul, een soms twijfelende, communist, hetero­seksueel en 'volop staand in het leven', stond voor de positieve, de constructieve zijde, tegenover Jean; apoli­tiek, homoseksu­eel, een overgevoelige kunstenaar, die, eindi­gend in waan­zin en vermoord door een Marokkaanse vriend, de burger­lijke, zelfdestructieve kant vertegenwoordigde. De geweldda­dige dood van de figuur Jean lijkt te duiden op de kant die Last bij zichzelf wilde onder­druk­ken. Ter Braak merkte in zijn bespreking van deze roman op dat de tekening van Jean vele malen doorleefder en psycholo­gisch realistischer was dan van de statische en soms nogal drakerige Paul.[82] Deze figuur sloot het boek ook enigszins plichtma­tig als 'posi­tieve held' af. In het slothoofdstuk van het boek komt echter ook de trotskist Thomée nog aan het woord zonder een echt steekhou­dend weer­woord te ontvangen:
'Dertigduizend portretten van de Heilige Maagd bij de proces­sie in Lourdes, of dertigduizend op glas geschilderde portret­ten van Stalin, op 1 Mei, zoals Regards ons te zien geeft, is voor mij hetzelfde. Niet het proletariaat, zoals Marx nog dacht maar de heilige Stalin zelf zal het proletariaat verlos­sen. Wie anders durft te denken gaat op de brandstapel. Daar­voor krijgen we dan een paleis der Sowjets in Romeinse stijl, brieven in de Komsomolskaja Prwada ter verheerlijking van het heilige gezin en het gezag der ouders, een met marmer versier­de métro en last but not least een bondgenootschap met de bourgeoisie van Frankrijk![83]

Met het 'bondgenootschap' doelde Last op het allian­tieverdrag tussen Frankrijk en de Sovjet-Unie dat in mei 1935 werd afgesloten. De twee landen stelden zich met dit verdrag op tegenover het agressieve Nazi-Duitsland[84]. Last laat de communist Guy over dit pact tussen Frank­rijk en Sovjet-Unie tegen Paul zeggen:

'Een beetje proletarische dialectiek heb je nodig, oue (sic) jongen, om dat te begrijpen. Het pact betekent éen der maatre­gelen tot behoud van de vrede en tot isolatie van het fascis­me. Maar juist omdat we de bourgeoisie die zo'n pact sluit nooit kunnen vertrouwen, gaat de strijd verder. Net zolang tot we de staat veroverd hebben en het leger een instrument is geworden in onze handen [...]

Man zie toch de hoofdlijn. Een bevolking van honderdvijfen­zestig millioen zonder werklozen. Overwinning op het landbouw­front, afschaffing van de broodkaart. Het enige land in de wereld waar nieuwe hoogovens ontstoken worden en nieuwe fa­brieken geopend. Het bolwerk van de vrede.'[85]

Last voerde in deze roman een waar gevecht tegen zijn eigen twijfels. De twijfels werden telkens wel door tegenstemmen ge­volgd, maar deze tegenstemmen waren lang niet altijd even overtuigend en sterk. Last schreef daarover in 1966: 'De twijfel was toen, onder invloed van Gide, reeds lang begonnen, en in ieder hierna door mij geschreven boek wint Jean terrein op Paul.'[86]

Last en Gide in de Sowjet Unie

In de tweede helft van 1935 hield Last zich weer bezig met CPN-werk. Hij schreef voor Het Communisme, het wetenschappe­lijke blad van de CPN, in De Tribune en gaf lezingen voor ATBH (Arbeiders Theater Bond Holland) toneel­avonden.[87] Ook hield hij zich bezig met de voor­be­reidingen op de reis die hij met Gide naar de Sovjet-Unie zou maken.

Gide had lang getwijfeld of hij er wel verstandig aandeed deze reis te ondernemen. Hij was bang dat hij als 'groot schrijver' tentoongesteld zou worden en niet in contact zou kunnen komen met de gewone mensen in de Sovjet-Unie. Ook was hij bevreesd dat zijn uitspraken misbruikt en ver­vormd zouden worden door de communistische propaganda.

Gide had eind september 1935 al een keer van de reis afgezien en werd vervolgens sterk onder druk gezet door Ehren­burg om toch te gaan. In mei 1936 gebeurde dat opnieuw, nu door Ehrenburg en Malraux samen.[88] Zij zullen er samen met Last voor hebben gezorgd dat Gide nu toch besloot te gaan.

Last was ook bevreesd dat Gide als een 'prestigeobject' door de Sovjet-Unie gedirigeerd zou worden. Hij probeerde echter Gide gerust te stellen door aan te voeren dat het hen wel zou geluk­ken om incognito te reizen en de bureaucratie te omzeilen. Last was immers al vaker in de Sovjet-Unie geweest en sprak ook Russisch.[89] Dit zou echter een ijdele ver­wach­ting blijken.

In juni 1936 was het dan zo ver, de onwillige en half overtuigde Gide en de enigszins bevreesde doch ook geestdriftige Last vertrokken naar de Sovjet-Unie.  

Naast Gide en Last maakten ook Jacques Schiffrin (een geëmigreerde Rus), Eugène Dabit, Louis Guilloux en Pierre Hebart (drie Franse linkse schrijvers) deel uit van het reis­gezel­schap. De reis zou duren tot eind augus­tus en men deed behalve Moskou ook een aantal steden aan in de Kaukakus; waaronder Tiflis, Sotchi, Soechoem en Sebasta­pol.[90]

De ervaringen die Last in de Sovjet-Unie opdeed, zouden opnieuw een grote schok voor zijn communistische geloof bete­kenen. Toch begon Last de reis zeer enthousiast. Na eerst ook zijn beden­kin­gen te hebben gehad, leek hij zich nu weer te gedragen als een kritiekloze 'fellow-traveller'. Gide daaren­tegen was veel kritischer en zag zijn donkere verwachtingen enkel beves­tigd. Gide moest Last dan ook meer dan eens wakker schud­den wanneer hij weer werd meegesleept in zijn geest­drift. Toen het reisgezelschap de 'model heropvoe­dings­stad' Bolsjewo (de stad werd bevolkt door ex-criminelen) be­zocht en een van de bewo­ners vertelde over de 'wedergeboor­te' welke hij had ondergaan sinds zijn intrede, kon Last niet anders als ont­roerd toeluis­teren. Gide zei hem echter na afloop:
'Maar beste jongen ...begrijp je dan niet dat dat helemaal Leger des Heils was? Die arme drommel maakt van zijn biecht een niet onaardig inkomentje. Hij heeft haar op verschillende bijeen­komsten al zo vaak herhaald dat hij haar uit het hoofd kent als een acteur die zijn rol opzegt. En wat een zelfvol­daan­heid! Het enige ogenblik dat ik hem aardig vond, was toen je kon merken met welk een plezier hij zich zijn misdaden nog herin­nert.'[91]

Gide ergerde zich bovenmatig aan zijn geringe bewegings­vrijheid (welke hem van tevoren wel was beloofd), de over­dadige banket­ten in elke plaats waar het gezelschap neer­streek en de opgeklopte, georganiseerde vorm van enthou­siasme waarmee hij werd bejegend. Een tekenend voorbeeld van het laatste in Sebastopol:
'Natuurlijk staat er een muziekcorps op de kade en is er een heel comité om ons te ontvangen. Onze open auto's maken een rondrit door de stad. Op de trottoirs staan alle schoolkinde­ren met hun onderwijzers in feestelijke rijen. Alle kinderen hebben rozen die ze naar onze auto's werpen. De asfaltweg achter onsis met rozen bedekt als voor een processie. Onze auto zelf vult zich met de bloemen die hoger en hoger stijgen. Als we eindelijk het hotel bereiken, zitten wij in een bad vol rozen, waar alleen nog ons bovenlichaam bovenuitsteekt.'[92]

Gide zou na dit overdadige eerbetoon hebben uitgeroepen: 'Ik ben toch niet zijne majesteit Amman Oela!'[93] Ook had Gide zich bijzonder gestoord aan wat hij omschreef als het 'meerderwaar­dig­heidscomplex van de Sowjetburgers'. In hun onwetendheid over wat er zich buiten de grenzen bevond, stelden zij zich alles in Sowjet-Unie beter voor als in het buitenland. Gide noemde het voorbeeld van een student die het onnodig vond om een andere taal dan het Russisch te leren omdat de buitenlan­ders hem eenvoudigweg niets meer konden bijbrengen.[94]

Maar ook Last kon gaandeweg de negatieve indrukken niet meer voor zichzelf verbergen. In Moskou, waar hij veel meer bewegingsvrijheid genoot dan Gide, viel het hem tijdens enkele tochten op hoezeer de stad in haar nadeel was veranderd. Veel mooie gebouwen en plaatsen die hij zich nog van zijn voorgaan­de reizen herin­ner­de, waren in twee jaar tijd afgebroken en hadden plaats gemaakt voor asfaltwegen en gebouwen in 'klas­sieke suikerbak­kersstijl'.[95]

Ook de nieuwe kunstpolitiek stem­de Last niet positief. In 1938 vergeleek hij de haat tegen de moderne kunst in Rusland met de hetze tegen de 'entartete kunst' in Nazi-Duit­sland. 'Schilders van gelikte Stalinpor­tretten worden boven iedere verhouding betaald, maar surrea­listen, construc­tivisten of simpele modernisten zijn nog hoogstens in Siberië te vinden'.[96] Ook Gide verafschuwde de 'gelijkschakeling' van de kunst. Het talent van de kunstenaar deed er niet meer toe, de enige eis was dat hij kunst in de 'juiste lijn' produ­ceer­de.[97]

 De onmiskenbare paranoïde sfeer en de angst die in deze tijd overal zijn intrede deed, gingen niet aan Last voorbij. Vrien­den uit 1932 en 1934 'bleken verdwenen en nie­mand scheen mij te kunnen of te willen inlichten wat er met hen gebeurd was.'[98] De befaamde filmer Eisenstein werd ge­dwars­boomd in zijn werk omdat deze niet meer goed in de partijlijn lag en werd hij daarbij in zijn persoonlijke vrijheden beperkt als straf voor zijn 'homosexue­le aanleg'.[99] Ook bij een oude vriend van Last, de vertaler Sipowitsj, 'schenen de muren angst te zwe­ten'.[100]

De grote armoede onder de bevolking kon Last ook niet loochenen. In de stad Tiflis werd hij aangeklampt door een vrouw die haar dochter te koop aan bood, op de boot van Sotchi naar Sebastopol bevond zich een grote groep van dicht opeenge­pakte verarmde boeren, die de winter in hun geboortestreek ont­vluchtten en zich slechts op het tussendek mochten ophou­den. In Sebastopol kwam Last en Herbart met een groep zwerf­kinderen in aanraking voor wie het reële gevaar bestond dat zij als criminelen ter dood werden veroordeeld.[101]

In Soechoem beleefde Last een grotesk seksueel avontuur:
'Ik...maakte...kennis met een aardige jonge kok die een tijd­lang bij de Russische Marine had gediend. Ik zei: "Wat zal dat matrozenpak je mooi gestaan hebben!" De avond daarop, de laatste voor ons vertrek, kwam hij plotseling in zijn matro­zenpak de zaal in. Ik vroeg hem of hij zin had een eindje te gaan wandelen. Nooit had ik gedacht dat deze afscheidswande­ling die wij toen door het nachtelijke hotelpark maakten, zulk een nachtmerrieachtig luguber karakter zou krijgen. Op die wandeling gunde hij mij een blik in zijn ziel, en nog altijd schijnt het mij toe dat ik toen als Dante een tocht door het inferno gemaakt heb.
Noch daarvoor, noch daarna is het mij ooit gebeurd dat iemand tegelijkertijd met bijna dierlijke hartstocht kan vrijen terwijl zijn mond op ieder ogenblik dat hij deze vrij heeft, een lang en uitermate droog betoog blijft vervolgen. Hij praatte door in het ogenblik van hoogste extase, hij praatte door toen hij zijn kleren in orde maakte, en hij praatte nog steeds over de tactiek der communistische jeugdbe­weging toen we de poort van het hotel weer binnen gingen. Terwijl hij zich onbewust overgaf aan zijn lang opgekropte begeerten, heeft hij, bewust, niets anders dan gepoogd mij van de juistheid der partijlijn te overtuigen.'[102]

Last zag dat de 'verburgelijking' die hem in 1934 al was opgevallen had doorgezet. Er was een nieuwe elite ont­staan van partijkader, bureaucraten, kunstenaars en model 'stachanovarbeiders'. Zij leefden in grote welstand ter­wijl de meerder­heid van de bevolking nog steeds in diepe armoede ver­keerde.[103]

Op politiek gebied was de verstarring en de terreur niet meer te ontkennen. Er werden geen opinies meer ingenomen, men sprak de avondkrant na. Last ergerde zich bovenmatig aan het feit dat niemand zich voor de Spaanse Burgeroorlog scheen te inte­resse­ren die, tijdens de reis, op 17 juli was uitgebroken. Pas toen de kranten een standpunt hadden ingenomen was ieder­een vol sympa­thie voor de Republiek - die door de Sovjet-Unie werd gesteund - en werd er in de bedrijven met veel succes gecol­lec­teerd.[104] De Russische kranten bevatten niets anders dan botte propaganda. De grondwet die Stalin in 1936 had uitge­vaardigd - die in de praktijk geheel waardeloos bleek - werd door de pers uitbundig bejubeld. In dezelfde kranten ver­sche­nen echter ook de eerste artikelen over de processen en de zuive­ringen die vanaf 19 augustus zouden losbarsten. Grote commu­nisten als Zinowjev en Kamenev uitten bizarre zelfbe­schuldi­gingen en werden vervolgens ter dood veroordeeld.
Het scheen alsof deze blijde Sowjetunie tot in haar hoogste top van verraad hing. De doodstraf en langjarige opsluiting in gevangenissen en concentratiekampen schenen de enige middelen om een catastrofe te voorkomen.'[105]

De andere reisgenoten raakten al even snel gedesillusio­neerd. Schiffrin en Guilloux reisden teleurgesteld en eerder dan gepland op 24 juli terug.[106] Ook Dabit, met wie Last be­vriend was geraakt, kon 'in het hele pompeuze eerbetoon dat men ons in de Sowjet­unie bewees alleen maar een vervelende poppenkast...zien'.[107] Dabit werd aan het einde van de reis ern­stig ziek en zou in de Sovjet-Unie overlijden. Gide en Hebart waren al terug naar Moskou gereisd. Last was nog wat langer bij Dabit gebleven maar vertrok tenslotte zelf ook naar Moskou. Eind augustus vloog het gezelschap terug naar Parijs. Last schreef in 1966:
'Zo plechtig als de ont­vangst geweest was, zo koel en zakelijk was het afscheid. Alle autoriteiten waren waarschijnlijk te bezorgd over wat hun misschien te wachten stond om veel aan­dacht aan ons te ge­ven'.[108]

Last was volgens eigen zeggen tegen het einde van de reis met zijn ge­dachten al geheel bij de oorlog in Spanje. Binnen een maand zou hij reeds in Spanje zijn.

Spaanse Burgeroorlog

De Spaanse Burgeroorlog zou voor Last een ware catharsis blijken, zowel in politieke als in persoonlijke zin[109].

Last vertrok ongeveer half september 1936 naar Spanje. Hoe vol idealis­me hij was mag blijken uit het onderstaande fragment van een brief aan zijn vrouw, gedateerd 23 september (vlak voordat hij het vliegtuig nam naar Spanje):
'Ik tenminste ben gelukkig eindelijk weer tusschen kameraden te zijn die ik achten kan en mijn deel, hoe klein dan ook, te hebben kunnen aan de verdediging van wat voor jou en mij altijd het hoogste en beste ideaal geweest is, de gedachte, aan een wereld waarin de mensch weer mensch zal worden.'[110]

 Last meldde zich niet aan bij het communistische wer­vings­apparaat, maar kwam via de bemiddeling van André Malraux in een Spaanse eenheid (het Vijfde Regiment, bataljon Sargento Vaz­quez) terecht. Hij wist dat dienst nemen in de Interna­tio­nale Brigades voor hem als 'twijfelaar' ge­vaarlijk zou kunnen zijn. Zijn vriend Harry Domela, die door de commu­nisten ook niet geheel werd vertrouwd, trad eveneens toe tot deze Spaanse een­heid. Hij en Last zouden een aantal maan­den samen­werken aan ver­schillende fronten in en rond Madrid.[111] Last zou daar promo­ve­ren van korporaal, luite­nant (tweede alfarez), eerste luite­nant (alfarez) en tenslotte tot kapitein (mei 1937).[112]

Voor Last had de oorlog de glans van de revolutie. Zo schreef hij in De Spaanse tragedie over het 'verander­de Ma­drid' (dat hij nog kende uit zijn reis naar Marokko):
'De verveeld slenterende bourgeois is weggevaagd van de stra­ten. In plaats daarvan wemelt het in de straten van uniformen, of liever, - want wie kan hier van uniformen spreken! -, het wemelt van de arbeiders in overalls die aan een mutsje, een koppelriem, een omgesnoerde revolver of een geweer over hun schouder, kenbaar zijn als militionairs. Zij zijn het die aan de stad haar nieuwe gezicht geven: het onmiskenbare proleta­riërsgezicht der revolutie!'[113]

Ook Last kwam met het idee naar Spanje om te vechten tegen het 'internationale fascisme' en had nauwelijks weet van de werkelijke Spaanse verhoudingen.[114] Toch kreeg hij wel snel door hoe de verdeeldheid onder de republikeinen leidde tot een ernstige verzwakking van deze partij. Begin november 1936 moest het Republikeinse leger terugtrekken bij Getafé. Last weet dit in een brief (van 18 november 1936) mede aan de politie­ke tegenstel­lingen tussen de communisten en anarchisten die elkaar het licht in de ogen niet gunden. Zo werden de offi­cieren eerder uit partijbetrouwbaarheid gekozen, dan uit militaire kundigheid.[115]

Inmiddels was in Frankrijk eind 1936 het boek van Gide, Retour de l'USSR, uitgekomen. Last had geprobeerd Gide te overreden het boek niet uit te geven.[116] Ook Ehrenbrug en Louis Aragon zouden dat hebben getracht.[117] Last argumen­teer­de dat Gide met zijn kritiek verdeeldheid zou brengen in het anti-fascistische kamp en zo de fascisten in de kaart zou spelen. Tenslotte stemde Last toch in met de publica­tie. Gide had hem namelijk verzekerd dat hij - ter compensatie - de Republi­kein­se zaak zou blijven ondersteu­nen.[118] Tijdens een verlofperiode zocht Last Gide op en raakte hij zeer onder de indruk van de laster die over Gide werd uitgestort door de communistische pers.[119] De vriendschap met Gide maakte Last al snel verdacht.

In de zomer van 1937 begonnen de verhoudingen zich toe te spitsen. Tijdens het 'In­ter­nationale congres van schrij­vers tegen het fascisme' dat werd gehouden in juli werd door de commu­nis­ti­sche delegatie geëist dat Last in het openbaar Gide zou afval­len: 'volgens het bekende commu­nistische recept, dat men steeds aan een vroegere vriend opdracht geeft de ezelstrap aan de gevallen leeuw te geven.'[120] Last weigerde dit en hield een rede waarin het boek van Gide niet aan de orde kwam maar wel de zelfkritiek als uiterste belangrijke deugd voor iedere cultuur werd gezien. Dergelijke sentimenten had Last ook al geuit in het voorwoord voor de Nederlandse vertaling van Gide's boek De nieuwe spijzen. Hierin steunde Last vrij openlijk Gide in diens kritische houding tegenover de Sovjet-Unie. Vooral de volgende passage scheen wrevel te hebben opgewekt:
'Want nog altijd valt er in die school (van Gide - R.G.) te leeren. Al ware het slechts dat wij geen "vaticaanse kelders" (titel van een boek van Gide - R.G.) door kelders van het Kremlin dienen te vervangen.'[121]

In de communistische gelederen van Nederland en Spanje begon men Last af te schilderen als trotskist. Deze beschuldiging was zeker in Spanje levensgevaarlijk. In de Spaanse eenheid waarin Last weer diende – na een korte periode in de Internationale Brigade – kwam hij onder verdenking van de leiding te staan. Toen Last een order van de commandant Manolo niet meteen opvolgde werd hij gearres­teerd:
'(Manolo - R.G.) beschuldigde mij ervan zijn orders gesabo­teerd te hebben en rukte mij de distinctieven van mijn uni­form, zeggend dat ik de volgende morgen gefusilleerd zou worden. Ik werd opgesloten in een tent waar een revolver op tafel lag, waarschijnlijk met de bedoeling dat ik zelfmoord zou plegen, maar die men met de typisch Spaanse achteloosheid verzuimd had te laden!'[122]

Last werd echter niet gefusilleerd maar overgeplaatst naar het dorp Madrigueras waar hij werd 'weggepromoveerd' tot instruc­tieofficier.[123] Achter de schermen zouden Malraux en Gide, via Leon Blum, de Spaanse regering er op hebben aangedrongen niet óók Last onder verdachte omstandigheden te laten verdwij­nen. Daarnaast had Edo Fimmen, als afgevaardigde van de ITF (International Transport Workers' Federation) in Spanje, zich ingezet voor Last en had hij contact opgenomen met de Spaanse rege­ring.[124] Last zou na zijn 'promotie' niet meer terugkeren naar het front.

Toch werd hij opnieuw ter verantwoording geroepen en moest hij zich begin oktober melden in Albacete (het hoofd­kwartier van het Republikeinse leger), waar hij voor een krijgsraad werd geplaatst. Er werd hem verweten dat hij begin 1937 had meegeholpen aan de voorbereidingen van de POUM-op­stand in Barcelona. Getuigen zouden dit hebben bevestigd, maar Last kon echter bewij­zen dat hij in het geheel niet in Barce­lona was geweest. Omdat 'de krijgs­raad uit eerlijke Spaanse officieren bestond' werd Last vrij­gespro­ken en ont­snapte hij opnieuw aan de dood. Het lijkt voor de hand te liggen dat de CPN achter deze be­schuldi­ging zat.[125]

Eind oktober, begin november bevond Last zich in het hospitaal van Villa de Nueva de la Jara. Het is onduidelijk waarvoor Last in dit ziekenhuis werd verpleegd. In dezelfde tijd kreeg Last toestemming te vertrekken voor een propagandareis naar Scandinavië. Eind november, begin december vertrok hij richting Parijs. Hij zou - zeer tegen zijn zin - niet meer terug­keren naar Spanje[126].

De Spaan­se Burgeroorlog zou voor Last een zeer ingrijpen­de ervaring in zijn leven betekenen. Het bijna dagelijkse contact met de dood, de verantwoordelijkheid als leidinggeven­de mili­tair, de communistische kuiperijen, het verraad en de vriendschap, maakten Last misschien niet zozeer tot een ander mens, dan toch wel tot een gelouterd mens. Het proces tot een zekere verinnerlijking zette zich ver­sneld door, evenals de 'verpersoonlijking' van zijn idealen. Last schreef in 1947 bij de heruitgave van De Spaanse tragedie:
'De tijd in Spanje behoort tot de verschrikkelijkste, maar tegelijk toch ook tot de mooiste in mijn leven. In Spanje, waar alle materiële voorwaarden ontbraken, leefde ik temidden van mijn kameraden in het socialisme en leerde al het geluk kennen, dat het socialisme een mens vermag te geven. Nooit heeft een volk edeler, zelfopoffender en bezielder voor de vrijheid gestreden dan het Spaanse. Nooit zijn mensen zo boven hun eigen bekrompenheid en beperktheid verheven als de Spaanse strijders, die wisten voor een betere en liefderijker mensheid te strijden. De mannen van mijn compagnie Sarganto Vazquez, en in het bijzonder ook mijn ordonnans Felipe Barsano Cuevas, waren de enigen die het cijfer "onvoldoende voor de liefde" (de titel van een roman van Last - R.G.) niet ver­dienden. Al had ik niets anders beleefd dan een tijd lang in hun ge­meen­schap te mogen strijden, dan zou mijn leven duizendvoud waard zijn geleefd te worden.' [127]

Het geloof van Last in de mens ging niet verlo­ren, het werd enkel verdiept. De oorlog bete­kende in elk geval de definitie­ve breuk met de communisti­sche partij en het begin van zijn politiek 'vo­gel­vrije' perio­de.

Breuk met de CPN

Tijdens de propagandatour in Scandinavië kwam voor Last het laatste breekpunt. In februari werd Teruel door de troepen van Franco veroverd en hiermee werd het doodsvonnis voor de Republiek wel getekend. Last zei zijn lidmaatschap van de CPN op. Hij gaf hier in het openbaar twee redenen voor: ten eerste de nieuwe processen in de Sov­jet-Unie en ten tweede de onvoldoende steun van de Sovjet-Unie aan de Republiek.[128] Het lijken enigszins willekeurige redenen. De werkelijke gronden voor de breuk moeten toch gezocht worden in de toenemende vertwijfeling van Last. De moeilijke rol van de intellectueel binnen de communistische partij – zo fraai verwoord door Arthur Koestler in The God That Failed  – was ook Last tenslotte te veel geworden:
‘Though we wore blinkers, we were not blind, and even the most fanatical among us could not help noticing that all was not well in our movement. But we were never tired of telling each other - and ourselves - that the party could only be changed from inside, not from outside.[...] The only dialectically correct attitude was to remain inside, shut your mouth thight, swallow your bile and wait for the day when, after the defeat of the enemy and the victory of the World Revolution, Russia and the Comintern were ready to become democratic institutions.'[129]

Een uitgebreide en soms ontroerend onderbouwing van zijn breuk met de CPN gaf Last in de inleiding en de terugblik van de Spaansche Tragedie[130]. Er is hier soms bijna sprake van een politieke biecht:
'Niet over het feit dat ik thans spreek heb ik me te verant­woorden, maar wel over het feit dat ik zoo lang heb gezwe­gen.'[131]

Last beschreef daarop de dilemma's die hem als communist sinds 1932 hadden dwarsgezeten.

Dit deed hij nog niet zo duidelijk als in Mijn vriend André Gide (dat hij ook pas bijna dertig jaar later schreef). Zo voerde hij de volgende gemeenplaats aan om de, ondanks alle twijfel, toch lange duur van zijn lidmaatschap te 'verklaren':
'wie echter medespeelt moet zich aan de regels van het spel houden en wie lid is van een partij onder­werpt zich aan haar disci­pline.'[132]

Ook hanteerde hij weer het argu­ment dat door kritiek te leve­ren op de Sovjet-Unie en de commu­nis­tische partij de contrarevolutie van brandstof werd voor­zien.

In zijn kritiek op de Sovjet-Unie somde Last allereerst op wat de Sovjet-Unie wél had bereikt: de planeconomie (die een voorbeeld was voor de Amerikaanse New Deal politiek), de seksuele vrijheid, de vrouweneman­cipatie, de nationalitei­tenpo­li­tiek, het 'geven van een stem aan de massa' (de 'cul­tuur­scheppende krachten van de massa's losge­maakt') en de democra­tie van onderaf ('zelfbe­stuur der werke­lijke levenseen­he­den').[133] Daar­na gaf Last ech­ter zijn ongezou­ten kri­tiek: de Sovjet democratie bestond alleen als ideaal, in werkelijkheid was de staat sterker was dan ooit. Alleen een nieuwe elite kon profiteren van de verwor­venheden van de Sovjet-Unie en het overgrote deel van de Sovjet bevolking bleef onmondig en arm. Andere kritiekpunten waren onder andere: de uit­buiting van de arbei­ders (niet anders dan in Amerika), de grote woningnood, de achter­lijke kunstop­vattin­gen, de nieuwe preuts­heid, de persoonsver­heerlijking tot in het absurde (die niet veel verschilde van de aanbidding van Hitler­), de oppor­tunis­ti­sche buiten­landse poli­tiek en het uit de weg ruimen van de garde van 'oude revolu­tionairen'.[134]

Ook viel Last de West-Europese communistische partijen aan. Zij hadden de arbeidersklasse enkel verdeeld in hun constante polariserende politiek en hadden zodoende de deur openge­zet voor het fascisme: 'Niets heeft de komst van het fascisme zo zeer bevorderd als het onderlinge verraadgeschreeuw’.[135]

Ook het stokpaardje van Last kwam weer aan bod: de seksuele kwestie. Hij consta­teerde een psycholo­gische tekortko­ming in het marxisme. Deze leer hield geen rekening met het feit dat de mens naast een behoefte tot het bevredigen van zijn materiële behoef­ten ook een drang tot voortplanting had, tot 'lichamelij­ke liefde'. Uit de onderdrukking van deze aan­drang ontstond een 'sexuee­le nood' die bijvoor­beeld door de nazi's 'op meester­lijke wijze (was) geëxploi­teerd' door 'zijn man­nenbonden, zijn hysterische vergaderingen, zijn uitbuiting van masochisme en sadisme' die 'slechts surrogaten konden zijn voor werkelijke liefde'.[136] De communisten echter hadden zich bekeerd tot het 'puriteinisme der dorste protestansche sek­ten'. Last kwam tot een voor hem typische conclusie:
Geen mens waagt het meer uit te spreken dat het geslachtsle­ven de in waarheid goddelijke bron is van alle leven en daar­mede de bron van iedere liefde, van iedere kommunie, en ieder kommunisme’.[137]

Sprekend over het gevaar van religie en kerk kwam Last tot de volgende opvallende uitspraak:
'Maar ik zie ook in dat ik meer gemeen heb met een oprechten jongkatholiek of met een vrijzinnnig protestant dan met een communist, die zonder gewetensbezwaar zijn makker van gisteren als een wandluis dooddrukt. Juist het verval der communisti­sche beweging heeft mij het onmisbare van enkele blijvende moreele principes bewezen.'[138]

Last raakte met deze constatering de achilleshiel van het communisme. Vanuit de totalitaire visie dat de Partij de 'incarnatie van de wil van de Ge­schie­denis zelf vertegen­woor­digde'[139] kon zij een onfeil­bare beslissingsmacht claimen en was zij in haar optreden moreel rücksichtloos geworden. Zij eiste van haar leden een totale gehoorzaamheid en geweten­loosheid. Men moest als par­tijlid inderdaad zonder gewetensbe­zwaren de Judaskus kunnen uitdelen. Last, die in dit opzicht nooit een ideaal 'partij­man' werd, zag tenslotte de gevaren in van een dergelijke amorele houding.[140] Het was hem duidelijk ge­wor­den dat de visie waarin het heden wordt opgeofferd aan de toe­komst en het doel de middelen heiligt, in de diepste zin onmen­selijk was. Eenmaal tot zulke conclusies gekomen was het voor Last onmoge­lijk nog langer voor commu­nist door te gaan.

Last sloot De Spaanse Tragedie positief af. Hij geloofde dat er een een­heidsfront zou ontstaan boven de partijen uit: '...het eenheidsfront van allen die inzien dat wij geen ster­ker wapen hebben dan de waarheid.'[141]

De laatste woorden van het boek kunnen in zekere zin gelden als een begin­sel­verklaring voor het postcommunis­tische denken van Last:
'Laat ons het recht op liefde terugwinnen, het recht op een eigen overtuiging, het recht op eerbied, zelfs voor den vij­and, wanneer wij van zijn eerlijkheid overtuigd zijn.
Laat ons vogelvrij worden, in dien zin, waarin de vogel vrij is
.'[142]

Partij- en statenloos

Zoals te verwachten viel heel communistisch Nederland over Last heen. Zelfs vrouw en kinderen werden daarbij niet gespaard. Volgens Het Volk werd Ida Last in het gezicht gespuwd door fanatieke communisten en werden de kinderen uitgescholden voor ‘fascisten’.[143] Hoogtepunt van de hetze tegen Last was de brochure van Nico Rost - Het geval Jef Last. Over fascisme en trotzkisme - die verscheen in juli 1938. Deze jeugdvriend van Last had de opdracht gekregen hem zo zwart mogelijk te maken.[144] Dit naar 'communistisch recept' waar­bij men juist vrienden van de 'afvallige' inzette. Daar­achter zal wel de redenatie hebben gestoken dat een goede bekende over meer belasterend materiaal zou kunnen beschikken dan een willekeurige partijscribent. Ook zal men door een dergelijke op­dracht de 'betrouwbaar­heid' en de 'hardheid' van een partij­lid hebben willen testen.

Last reageerde met een tegenbrochure, Het geval Jef Last. Een antwoord dat nog in dezelfde maand verscheen.[145] Hij diende Rost hierin van scherpe repliek:
'De communistische partij verdedigt zich ook, dat is haar goed recht, zij verdedigt zich echter op een tot nog toe in de politiek ongekende wijze, niet meer door de politieke bestrij­ding van haar tegenstanders maar door de persoonlijke laster en leugen. Deze infame laster en leugen moet dan, om het effect te vergrooten, gelanceerd worden door de vroegere naaste vrienden van den afvalligen, die slechts daardoor hun eigen huid voorlopig vermogen te redden. Zoo gaat het bij de Russische processen, zoo eischte men het, tevergeefs (en de heer Rost verbaast zich hierover) van mij op het congres in Madrid, zoo doet de heer Rost het zelf in de voor mij liggende brochure.'[146]

In maart had Last middels een brief aan de Spaanse mini­ster van oorlog nog verzocht te mogen terugkeren naar het front in een niet-commu­nistische eenheid. Dit werd hem echter gewei­gerd. Of hierach­ter een politieke reden moet worden gezocht is echter niet zeker. Vanaf de zomer van 1938 zouden namelijk de Inter­nationale Briga­des worden opge­heven en de buiten­lan­ders gere­patrieerd.[147] Last kreeg wel het verzoek zijn propa­gan­da voor de Republiek te blijven voortzet­ten.[148]

Een ander groot probleem was zijn status als sta­tenloze. Alle vrijwilligers waarvan de Nederlandse autori­teiten wisten dat zij in Spanje hadden gevochten verloren namelijk hun Nederlander­schap, omdat zij in vreemde krijgsdienst waren geweest. Nadat Last de maanden maart en april in België had doorgebracht, werd hij begin mei opgepakt bij de Nederlandse grens en gevan­gen gezet in een kazerne bij Zundert.[149] Er ont­stond daar­over de nodige beroering in de pers en er werden vragen ge­steld in de Tweede Kamer door het SDAP-parlementslid Van der Goes.[150] Last spande een rechtszaak aan tegen de Neder­landse staat om zijn Nederlanderschap terug te krijgen.[151] Het zou hem echter niet gelukken; hij kreeg deze status pas na de oorlog terug. Last werd wel na negen dagen vrijgelaten, maar kreeg geen identiteitspapieren en moest zich van verdere politieke activiteiten onthouden.[152]

In juli 1938 vertrok Last weer naar België waar hij enkele maanden in tamelijk erbarmelijke omstandigheden door­bracht.[153] In deze tijd lijkt Last ook serieuze plannen te heb­ben gehad om zich te vesti­gen in Mexico of Zuid-Amerika, maar om ondui­delij­ke rede­nen zag hij daar aan het einde van het jaar van­af.[154] 

Begin januari 1939 hielp Edo Fimmen Last uit de nood door hem aan werk te helpen in Noorwegen. Last deed daar geheim werk voor de ITF en schreef 'ter camouflage' artikelen over Noor­we­gen in Het Volk. Last zocht contact met Duitse scheeps­lieden die hun socialistische ideeën waren trouw gebleven en hoorde hen uit over de handelsvloot en eventuele 'betrouwbare' kapi­teins. Na de oorlog bleek dat een Duitse contraspion van deze activitei­ten op de hoogte was geweest. Gelukkig voor Last waren de Duitsers dit voorval in de oorlog blijkbaar verge­ten.[155] In september 1939 keerde Last weer terug naar Neder­land.

In 1939 kwamen de boeken De vliegende Hollander en Kruis­gang der jeugd uit. Vooral van het eerste boek, dat hij be­schouwde als een afronding van wat hij tot dan toe had ge­schreven (hij nam soms letterlijk citaten uit oudere boeken op), verwachtte Last veel. Het werk bleek echter nauwelijks aan te slaan, in tegenstelling tot het tweede boek (over het leven enwerdegang van Marinus van der Lubbe, dat hij samen schreef met Harry Wilde) dat een bescheiden succes kende.[156]

Tweede Wereldoorlog

De oorlogsjaren van Last zijn tamelijk schimmig[157]. Een van de merkwaardigste feiten blijft dat Last die voor de oorlog zo overduidelijk stelling had genomen tegen het fascisme,  gevochten had in Spanje en Duitse zeelieden had lastiggevallen met linkse praatjes (zie bovenstaande hoofdstuk), kon rondlopen als een vrij man en zelfs tot 1942 aan toe ongestoord kon publiceren[158]. Het in eerste instantie milde bezettingsregime en het feit dat Last zo overduidelijk met de CPN had gebroken zijn wellicht redenen waarom Last met rust werd gelaten.

Na in mei 1940 te zijn gemobiliseerd nam Last al snel actief deel aan het verzet[159]. Begin 1941 werd Last redactielid van het illegale blad De Vonk. Dit blad en de daar aan verbonden groepen (De Vonk was over heel het land verspreid) was humanistisch socialistisch geïnspireerd. Het blad en de beweging werd opgezet door Tom Rot, Dirk Schilp en Eddy Wijnkoop. In eerste instantie was er veel verwantschap met de RSAP (de partij van Sneevliet die was ontstaan uit een fusie tussen de RSP en de OSP, de Onafhankelijke Socialistische Partij) - die ondergronds was gegaan onder de naam MLL (Marx, Lenin, Luxemburg) front. Later ging men meer een eigen koers varen die de dogmatische koers van het MLL front verwierp (de zogenaamde derde front gedachte: het kapitalisme en het fascisme zijn even erg en dienen beiden te worden bestreden) en aansluiting zocht bij andere verzetsgroepen. Opvallend was het ‘positief’ beleden socialisme: voor moffenhaat was daarin geen plaats[160].

Last was een zeer actief redactielid en schreef vele bijdragen voor De Vonk. Last was volgens Berendsen en Weeda in hun studie over De Vonk echter ‘geen organisator, waarvoor hij te onvoorzichtig en wispelturig wordt genoemd[161] De invloed van Last op de ideologische en theoretische inhoud van het blad was echter zeer groot. Last gaf lezingen door heel het land en legde zo contacten voor de Vonk. Er ontstonden vele lokale Vonk afdelingen die soms ook aparte Vonk publicaties deden verschijnen.  

In maart 1942 ontkwam Last aan de arrestatiegolf die de Amsterdamse Vonkgroep trof omdat hij zich op dat moment in Katwijk bevond[162]. Vanaf dat moment dook Last onder. Hij bleef echter actief lid van de redactie en regelde onder andere geld voor het blad via zijn literaire connecties[163].

Tijdens zijn onderduik in Leiden (wanneer precies is niet geheel duidelijk) pakte Last zijn studie Chinees weer op en waarschijnlijk voltooide hij zijn kandidaatsexamen nog tijdens de oorlogsjaren[164]. Een grote schok was het wegvoeren van zijn dochter Femke naar Duitsland (later bleek naar het concentratiekamp Ravensbrück).[165] Ook zijn dochter Mieke was actief in het verzet. Zij deed onder andere koerierswerk voor de Vonk[166].

In het ontroerende boekje Gedachten onder water (dat hij nog tijdens de oorlog schreef en in juli 1945 verscheen) beschreef Last op pregnante wijze de moeilijke positie van de onderduiker:
'..hoe moeilijk was het telkens weer een gevestigd , eigen levensrythme naar telkens andere huisgewoonten te plooien. Wat kun je naar een avond boterham verlangen, als je daar juist in een ander gezin gewend bent, of naar een cigaret, die je niet in de eetkamer mag roken, of naar mensen die hun mond houden als je zit te lezen – wat kun je je aan een accent, een bepaalde gewoonte van sommige huisgenoten stoten, het krassen met de nagel over het tafellaken zonder dat zij er erg in hebben – wat kun je schrikken als je toch weer ’s nachts de [wc] trekker overgehaald hebt, de achtergrendel niet gesloten, of dat je ziet dat je te veel aardappelen genomen hebt, omdat je hoofd vol was met allerlei dingen waarvan je gastheer niets mag weten. Hoe drukt de voortdurende verplichting tot dankbaarheid, de onmogelijkheid iets terug te doen, het onbegrip voor de betekenis van je eigen werk, voor de werkvlagen en daarmee afwisselende inzinkingen van de kunstenaar waarmee men in een goed geordend burgerhuishouden geen rekening kan houden. Hoe gaarne zou men alléén op willen blijven zitten, om te werken in die heerlijke stilte, als alle anderen naar bed zijn….maar het licht en de kachel moeten uit – hoe half gek maakt je de jazzmuziek die de jongste zoon tijdens zijn werk pleegt aan te zetten, hoe moet je een juist begonnen artikel onderbreken om eventjes hout te helpen hakken en hoe ben je gedwongen een opgewekt, vriendelijk gezicht te tonen, ook als een wereld om je instort. Je bent er toch niet in huis om de stemming van de anderen nog somberder te maken?[167]

Aan het eind van de oorlog was Last actief als officier bij de Bin­nen­landse Strij­dkrach­ten in de omge­ving van Ommen, waarbij zijn Spanje ervaringen hem goede dien­sten zouden hebben bewe­zen.[168]

Na de oorlog

Als reeds in de inleiding vermeld zullen de naoorlogs jaren hier kort worden behandeld. Bedoeling is wel, na het nodige onderzoek, deze sectie belangrijk uit te breiden.

Vlak na de oorlog bleef Last actief om en nabij Ommen waar hij samen met zijn echtgenote verantwoordelijk was voor de ontvangst van ex-politieke gevangenen[169]. Eind 1945 en 1946 werkte hij als ambtenaar voor de dienst Oog en Oor (opgezet door minister-president Schermerhorn en was voorloper van de Rijksvoorlichtdienst) mee aan de drooglegging van Walcheren[170].

Intellectueel was Last in deze jaren actief als redactielid in het blad Vlam, Socialistisch Weekblad voor Vrijheid en Cultuur, de opvolger van het illegale blad De Vonk[171]. Net als De Vonk stond De Vlam voor een niet dogmatisch, humanistisch socialisme, al waren de opvattingen meer gedifferentieerd dan die van De Vonk. Belangrijke onderwerpen waren de internationale verbroedering (juist met Duitsland) en de zelfstandigheid van Nederlands-Indië. De Vlam had zeker enige invloed – in haar hoogtijdagen kende het blad een oplage van 20.000 exemplaren.[172] Belangrijke jaarlijkse bijeenkomsten waren de zogenaamde Vlamkampen waar velen uit linkse hoek elkaar troffen. Last was een regelmatige spreker op deze bijeenkomsten.

Last was in deze jaren veelgevraagd als spreker op internationale jeugd- en vredesconferenties. In 1947 was hij samen met Gide op Jugendtreffen in München en 1948 in Bremen, Zurich, Parijs en Londen.[173]

Last ontvouwde zijn socialistische toekomstvisie in zijn boek Socialistische Renaissance (1945) dat hij reeds in de oorlog had geschreven. Enkele typerende citaten uit het nawoord (dat Last vlak na de bevrijding schreef) waaruit een gevoel van pessimisme over de naoorlogse situatie wordt gepaard aan een optimistische visie op de kracht van het socialisme:
'De oude partijen, die al deze jaren zelfs niet de kracht vonden hun eigen ideaal in eigen pers te verkonden, herrijzen uit hun as. Volkomen vergeten dat zij de grootste nederlaag der wereldgeschiedenis geleden hebben, kloppen zij zich op de borst, in de overtuiging dat de hele catastrofe voorkomen had kunnen worden, wanneer men slechts naar hen had geluisterd.[…] In toon en tactiek zetten zij het oude zaakje voort. In de stakingsgolf die over ons land heenspoelt zien zij een symptoon van revolutionaire gezindheid[174].
[…] De arbeider wordt zich bewust van zijn rechten, heet het dan; het is jammer dat hij zich zijn plichten zoveel minder bewust was, toen hij het prikkeldraad hielp spannen, de tankgrachten graven, de munitie draaien en de huizen slopen om de bevrijders tegen te houden.
Voor zulk een strijd (‘voor een groot en levend ideaal, gemeenschap en socialisme’ - RG) zou nodig zijn een herstel van het socialisme als een stralend idee; geen opportunistisch volksprogramma dat iedereen wat belooft; zou nodig zijn een nietsontziende analyse, ook van de eigen fouten; geen hálve “waarheid”, die ook het evidente blijft ontkennen met het “es ist nicht war” van de moffen; een wil tot de Eenheid, die niet slechts de eenheid bedoelt met allen die het voor 100% met ons eens zijn en onze commando’s willen volgen. Voor deze strijd zou het nodig zijn, dat een nieuwe generatie, democratisch, zelf bepaalde welke inhoud het nieuwe socialisme voor haar zou hebben, en niet dat iedere stroming en secte de alleenzaligmakende waarheid voor zich opeiste, en eigen aanhangers, streng en gescheiden van alle andere dieren, achter de tralies van eigen beestenhok opsloot.
[…] Steeds minder is het ons te doen om het mensengeluk, steeds meer om het naleven van wetten en besluiten die, daar waar zij geen uitzonderingen toelaten, onnoemelijk veel leed veroorzaken. De generaties waarin wij leren denken beletten ons, onder den mof, den jood, den NSB’er den mens te ontdekken, die in zijn prachtige veelzijdigheid aan geen enkel schema beantwoordt. Zo worden staat, volk, partij en zelfs het socialisme doeleinden in zichzelf, nieuwe afgodenwaaraan mensenlevens bij miljoenen geofferd worden in plaats van middelen en werktuigen om den mens in staat te stellen God te dienen, en zijn wil op aarde te doen zegevieren. […]Vrij is slechts hij, die door de laster, de smaad en de veroordeling van anderen niet meer geschokt kan worden, omdat hij geleerd heeft op eigen inzicht en eigen geweten te vertrouwen.
Op zulke vrije mensen reken ik voor de toekomst, tot zulke vrije geesten richt zich deze brochure. Met fouten, met dwalingen, met misschien gevaarlijke ketterijen richt ik mij tot hen, overtuigd dat zij geen kinderen meer zijn die men kan verleiden, overtuigd dat het non-conformisme in de wereld nog altijd zijn taak heeft, overtuigd dat slechts op de grondslag ener alles, in vrije discussie onder de loupe nemende revisie, het Socialisme zijn Renaissance zal kunnen beleven
[175].

In 1946 hielp Last mee de Shakespeare Club op te richten, de voorloper van het COC (Cultuur en Ontspannings Centrum)[176].  

Wegens zijn rol in het verzet kreeg Last in 1947 zijn Nederlanderschap terug. Daarop huwde hij opnieuw met Ida ‘met de kinderen als getuigen’.[177] Vreemd blijft het feit dat Last zijn Nederlanderschap wel terug kreeg en vele andere oud-Spanje strijders, vaak ook actief in het verzet, niet. Minister-president Schermerhorn zou hierin een rol van betekenis hebben gespeeld[178]. Daarnaast zou het feit dat vele oud strijders vasthielden aan het communisme hun zaak geen goed hebben gedaan[179].

De periode na de oorlog kenmerkte zich vooral door de enor­me reislustigheid van Last. In deze jaren leek hij meer in het buiten­land te verkeren dan in Nederland.

In 1950 vertrok hij op uitnodiging van de vice-president Mohammed Hatta voor vier jaar naar Indonesië. Last kende Hatta nog uit zijn studententijd en uit de Liga tegen imperia­lisme en koloniale overheersing. Hij zou in Indonesië onder­meer drie jaar Engelse les geven aan een HBS op Bali.[180]

Tijdens zijn verblijf op Bali overleed Gide (19 februari 1951). In een neerslachtige bui schreef Last, enigszins met zelf­me­de­lijden, aan zijn vrouw:
Ik heb vaak het gevoel dat Gide de laatste en enige mens was, die zich voor mij en mijn werk interesseerde, dat mijn genera­tie met hem is gestorven en dat het geen zin meer heeft om verder te werken.'[181]

Hoeveel Gide voor Last heeft betekend is al gebleken uit het bovenstaande en uit het vaak aangehaalde boek Mijn vriend André Gide, dat hij 15 jaar na de dood van Gide publiceerde. In het laatste hoofdstuk van dit boek schreef Last:
'Ik heb mijn boek beëindigd, ik heb alles opgeschreven wat ik mij herinner van de beste vriend die ik op deze wereld heb gehad gedurende de twintig jaren van onze vriendschap, de vriend die mij vaak behoed heeft voor wanhoop, die mijn werk gestimuleerd en bevrucht heeft en wiens vertrek een leegte liet die nooit geheel gevuld kan worden.'[182]

Na zijn verblijf in Indonesië vertrok hij in 1955 alweer naar Hamburg. Hier was hij werkzaam was als correspondent en promoveerde op zijn studie Chinees (met als bijvak Japans en Indonesisch). Hierna volgde een groot aantal reizen naar Azië.[183]

In literair opzicht raakte Last na de oorlog toch enigs­zins in de vergetelheid. Het soms slordige en inconsistente karakter van zijn werk zal daaraan hebben bijgedra­gen. De belangrijkste reden voor het uit de belangstelling raken van het werk van Last lijkt toch de sterk veranderde situatie van na 1945. Het idealisme waarvoor Last stond, raakte in deze naoor­logse jaren steeds meer op de achtergrond. Misschien had geen ongelijk toen hij schreef dat met Gide zijn gene­ratie was uitge­storven.

Last was in literair opzicht ook geen werkelijke vernieu­wer, geen 'trendsetter' geweest. Hoewel sommige boeken wel een experimentele vorm kenden - bijvoorbeeld Marianne en Par­tij re­mise - bleken zij na de oorlog qua inhoud toch verou­derd. Er zouden wel een aantal herdrukken van zijn voor­oor­logse werk verschijnen, hoewel de oplagen daarvan niet groot waren en er de laatste 25 jaar vrijwel niets heruitgegeven is.[184] De romans en gedichten die hij na de oorlog schreef kregen weinig res­pons. Uit­zonde­ring daarop lijkt het kinderboek I Bontot en I Koese (Amster­dam 1958) dat in vijf vreemde talen verscheen.[185] Last kreeg ook weinig erkenning in de vorm van literaire onderscheidingen: in Nederland kreeg hij enkel de Marianne Philips­prijs (1963) en in Duits­land de Vondelprijs van de Universi­teit van Münster (1966).[186] 

In 1966 kwam Mijn vriend André Gide uit dat een hoog memoi­res-gehalte had. Last begon in deze jaren met de poging zijn veelbewogen leven enigszins te recapi­tule­ren. In interviews uit deze jaren vertelde hij dat hij bezig was zijn memoires te schrijven. Zij zouden echter onaf­gemaakt en ongepubliceerd blijven.[187]

 Last voelde zich in zijn laatste jaren toch wel enigs­zins miskend, hoewel hij genoeg zelfspot leek te bezitten om het volgende over zichzelf te schrijven:
'Vertel me eens, Jeffie, ben je nou werkelijk zo'n oude zeur, wiens romans volkomen vergeten zijn, en die de jongeren niets meer heeft te zeggen'[188]

De laatste jaren van zijn leven bracht Last door in het Rosa Spierhuis te Laren (een bejaardentehuis voor kunstenaars en intellectue­len). Ondanks zijn slechte gezondheid - hij leed aan prostaat­kanker - bleef hij nog heel actief met lezingen en publicaties.

Last overleed op 15 januari 1972, 73 jaar oud. Om iets van de onverminderde recalcitrantie van de oude Last weer te geven en tevens iets van de eigenzinnigheid van zijn denkbeel­den, wil ik deze biografie afsluiten met een citaat uit een artikel uit De Gids dat hij zeven jaar voor zijn dood schreef:

'Waarschijnlijk zou ik mij dan ook, wanneer ik nog jong was, aansluiten bij de Provo's, mede overtuigd dat een welvaartzat volk slechts door voortdurende provocatie weer tot denken gebracht kan worden, bijvoorbeeld over de atoombom, of ik zou medewerker worden van Nederlands best geredigeerde maandblad Gandalf. Want ik geloof nog altijd in de jeugd, maar ik ben overtuigd, dat deze de problemen van onze hypermoderne tijd noch met een staatsleer uit 1848 (communistisch manifest), noch met de principes van Lenin (1918) kan oplossen. Longkan­ker, lucht- en watervervuiling, verkeer en de verkeerslichten die ons allen tot Pawlofse honden maken, die nog slechts op rode en groene lichtjes reageren, lawaai, radio Veronica, plantegiften enzovoort, moeten meer worden gevreesd dan ouder­wetse arbeidersuitbuiting, en wanneer wij het kapitalisme bestrijden, is dat omdat het deze gevaren bestendigt en verde­digt. De Provo's hebben gelijk, dat de arbeidersklasse door de reclame gecorrumpeerd is, en dat er misschien enkel onder de jeugd nog non-conformisten te vinden zijn, die tenminste niet bang zijn voor de politie.
[...]
Wanneer ik dus zou schrijven dat noch het angstsocialisme van de P.S.P, noch het utiliteitssocialisme van de P.V.D.A., noch het dwangsocialisme van de communisten mij nog veel te zeggen hebben, en ik mij hoogstens nog hoopvol afvraag, of het voort­dringen van de jazz in alle werelddelen en tot achter de muren van het Kremlin, een nieuw levensgevoel van de jeugd aankon­digt, dat berust op behoefte aan geluk en niet slechts op behoefte aan meer poen, en winst en comfort op marxistische grondslag, zou ik waarschijnlijk opnieuw voor renegaat en windhaan worden uitgekreten. Maar men zou ongelijk hebben. De winden zijn veranderd, maar mijn windvaan wijst nog steeds in de oude richting, naar links, naar revolutionaire veranderin­gen, en naar het opruimen van alle barrières, die mensen en volke­ren beletten elkander op eigen wijze, naar eigen vrije wil, lief te hebben. Komt dat nu enkel, omdat mijn windvaan ver­roest is?
'[189]



Literatuurlijst

Ongepubliceerde bronnen

Letterkundig museum en documentatiecentrum Den Haag
Collectie Jef Last
signatuur L255
Brieven van Jef Last aan Ida Last, I.T.F., Forum.
Verschillende plakboeken
Tijdschriften- en krantenarchief

Radiointerview met Rudi Wester. Over Jef Last en het maken van de biografie. VPRO-radioprogramma O.V.T. Uitgezonden 10 juli 1994.
Deze opname zou moeten berusten bij het NIBG maar lijkt daar niet te vinden. Wellicht nog wel te bestellen bij de VPRO. De auteur dezes heeft een bandopname.

Gepubliceerde bronnen

Aarsbergen, A.A., Verre paradijzen. Linkse intellectuelen op excursie naar de Sovjet-Unie, Cuba en China. (Utrecht 1988).
Auwera, F., Schrijven of schieten? Interviews (Antwerpen en Utrecht 1969).
Bakker, Siem, Literaire tijdschriften van 1885 tot heden (Amsterdam 1985).
Hans Barendsen, Rik Weeda, Uit de Vonk zal de Vlam opwaaien. Een analyse van de activiteiten en ideeën van de humanistisch-socialistische verzetsgroep rondom het illegale verzetsgroep De Vonk, 1940-1945. Groningen 1980.
Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbe­weging, P.J. Meertens e.a. (Amsterdam 1986, 1992) Deel I, V. Internet: http://www.iisg.nl/bwsa
Braak, Menno ter en Du Perron, E., Briefwisseling 1930-1940 (Am­sterdam 1962, 1964, 1965) Deel I, II, III.
Braak, Menno ter, Verzameld werk Deel VI (Amsterdam 1950-1951).
Caute, David, Communism and the French intellectuals. 1914-1960 (London 1964).
Cornelissen, Igor, De GPOe op de Overtoom. Spionnen voor Moskou 1920-1940(Amsterdam 1989).
Crossman, Richard ed., The God that failed (New York 1949).
Dankaart, Hans e.a., De oorlog begon in Spanje. Nederlanders in de Spaanse burgeroorlog 1936-1939 (Amsterdam 1986).
André Gide, Les nouvelles nourritures (De nieuwe spijzen) (Paris 1935, Ned. vert. en voorwoord door Jef Last 1937 s' Grave­land).
Gide, André, Retour de l'U.S.S.R. (Terug uit Sowjet-Rusland) (1937, Ned. vert. 1937 Amersfoort).
Gide, André, Last, Jef, Correspondance avec Jef Last 1934-1950, ed C.J Greshoff (Lyon 1985).
Gravesande, G.H. 's, 'Jef Last over zijn leven en zijn werk', in: Den gulden winckel no. 387, maart 1934.
Hutton, Patrick ea, Historical dictionary of the Third Republic 1870-1940 (London 1978).
Jackson, Gabriel, A concise history of the Spanish Civil War (London 1974).
Jonge, A.A. de, Het communisme in Nederland. De geschiedenis van een politieke partij (Den Haag 1972).
Lou de Jong, Geschiedenis van de Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Voorspel Deel I (Den Haag 1969).
Last, Jef, 'Nerveuse dagen', in: Virtus Concordia Fides, 28 november 1918.
Last. Jef, 'Brieven van een jeugdigen schepeling', in: Virtus Concordia Fides, artikelen van 2 oktober 1919 tot 5 februari 1920.
Last, Jef, Bakboordlichten (Amsterdam 1926).
Last, Jef, Branding (Arnhem 1930).
Last, Jef, Marianne (Amsterdam 1930).
Last, Jef, Kameraden! (Rotterdam 1930).
Last, Jef, Liefde in de portieken (Amsterdam 1932).
Last, Jef, Verleden tijd (Rotterdam 1932).
Last, Jef, Het stalen fundament. Reportage over 2500 k.m. zwerftochten door de Oeral (Amsterdam 1933).
Last, Jef, Twee werelden (Rotterdam 1933).
Last, Jef, Partij remise (Amsterdam 1933).
Last, Jef, Zuiderzee (Amsterdam 1934).
Last, Jef, Het huis zonder vensters (Amsterdam 1935).
Last, Jef, 'De slaaf', in: De korte baan. Nieuwe Nederlandsche verhalen ed. H. Marsman, E. du Perron (Amsterdam 1935).
Last, Jef, De bevrijde Eros. Een ketter in moorenland (Rotter­dam 1936).
Last, Jef, Een flirt met de duivel (Amsterdam 1936).
Last, Jef, Het geval Jef Last. Een antwoord (Amsterdam 1938).
Last, Jef, De spaanse tragedie (Amsterdam 1938).
Last, Jef, Kruisgang der jeugd (Rotterdam 1939).
Last, Jef, 'Mijn laatste waarheid', in: Fundament, no.2, 1939.
Last, Jef, De vliegende Hollander (Amsterdam 1e dr.1939, 2e gewijzigde druk 1947).
Last, Jef, Kinderen van de middernachtszon (Amsterdam 1940).
Last, Jef, Onvoldoende voor de liefde (Bussum 1940).
Last, Jef, Van een jongen die man werd (Baarn 1941).
Last, Jef, Aan de bronnen van het verzet. De strijd der ge­meente Ommen tegen de Duitse overheersing 1940-1943 (Amsterdam 1945).
Last, Jef, Gedachten onder water (Amsterdam 1945).
Last, Jef, Oog in oog (Rotterdam 1945).
Last, Jef, Socialistische renaissance (Amsterdam 1945).
Last, Jef, Acht werken van Jef Last (Bussum 1947).
Last, Jef, De vingers van de linkerhand (Bussum 1947).
Last, Jef, Zo zag ik Indonesië (Den Haag, Bandoeng 1956).
Last, Jef, 'De wind verandert, de vaan staat vastgeroest?', in: De Gids, oktober 1965.
Last, Jef, Mijn vriend andré Gide (Amsterdam 1966).
Last, Jef, Rinus van der Lubbe, doodstraf voor een Provo (Dinxperlo 1967) Gewijzigde herdruk van Kruisgang der jeugd.
Last, Jef, 'Zelfinterview', in: Elseviers 3 juni 1967.
Last, Jef, Gide, André, Correspondance 1934-1950, ed.
C.J. Greshoff (Lyon 1985).
Last, Jef, Liedjes op de maat van de rottan. Indische revolu­tionaire gedichten, verzameld, ingeleid en toegelicht door Harry A. Poeze (leiden 1994).
Leeuwen, Freek van, Uitverkoop (z.p z.j. - hoogstwaarschijn­lijk: Rotterdam 1931).
Leeuwen, Freek van, De deur op een kier. Levensherinneringen van Freek van Leeuwen. Bewerking en nawoord door Martin Mooij. (Den Haag 1981).
Links Richten. Tussen partij en arbeidersstrijd. Materiaal voor een teorie over de verhouding tussen literatuur en arbei­dersstrijd, Projektgroep 'literatuursociologie' I. (Nijmegen 1975) (twee delen).
Meijer, Ischa, 'Ik voel me hopeloos geïsoleerd, waar moet je naartoe' (interview met Last), in: De nieuwe linie 4 mei 1968.
Mooij, Martin, Put, Aad, G., Jef Last (Amsterdam z.j.).
Orwell, George, Homage to Catalonia (London 1959).
Pavert, Nieko van de, Jef Last. Tussen de partij en zichzelf (Nijmegen 1982).
Perron, E. du, Brieven, deel VII (2 juli-30 november 1938) (Amsterdam 1981).
Rost, Nico, Het geval Jef Last. Over fascisme en trotzkisme (Amsterdam 1938).
Stutje, Jan Willem, 'Tussen hoop en angst. De communistische jaren van Jef Last' in: Maatstaf oktober 1994, nr. 10, 58-71.
Schouten, Martin, Rinus van der Lubbe. 1909-1932 (Amsterdam 1986).
'Als hij weg was ging ik gewoon mijn eigen gang' Interview met Ida Last door Yvonne Laudy, in: De Telegraaf, 10 mei 1968.
Vegesack, Thomas von, Tankens aristokrater eller pennans betjänter (De intellectuelen. Een geschiedenis van het lite­rai­re engaga­ment 1898-1968.) (1986 z.p., Ned, vert. 1989 Amster­dam).
Frank Westerman, Ingenieurs van de ziel (Amsterdam 2002).

Gebruikte tijdschriften

De Groene Amsterdammer, jaargang 1932, 1933.
Den Gulden Winckel, jaargang 1932, 1933, 1934.
De Nieuwe Weg. Onafhankelijk revolutionair, socialistisch maandschrift, november 1930 Oproep oprichting Links Richten, Jaargang 1929, 1930.
Links Front nummers 1 t/m 5, januari tot augustus 1934.
Links Richten. Volledige reprint 1932-1933 Verzorgd en nawoord door Martin Mooij (Amsterdam 1973).
Virtus Concordia Fides, jaargang 1918, 1919, 1920.


Notenlijst


[1] Jef Last, Van een jongen die een man werd (Baarn 1941) Uit de autobiografische inleiding (Voortaan: Last, Jongen), 7. Over de ouders van Last: Pavert, Last 79, 80. Links Richten. Tussen partij en arbeidersstrijd. Materiaal voor een teorie over de verhouding tussen literatuur en arbei­dersstrijd, Projektgroep 'literatuursociologie' I. (Nijmegen 1975) (twee delen), 20, 21. Voortaan: Studie Links Richten. Jef Last, Zo zag ik Indonesië (Den haag, Bandung 1956) 1-35. Rudi Wester, Jef Last lemma in: Biografisch woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland. http://www.iisg.nl/bwsa/bios/last.html

[2] Jef Last, Jongen, 7.

[3] Jef last, 'De wind verandert, de vaan staat vastgeroest?', in: De gids oktober 1965 nr 8, 209.

[4] Jef Last, Jongen, 11.

[5] Ibidem, 13.

[6] Ibidem, 21.

[7] G.H. ‘s Gravesande, 'Jef Last over zijn leven en zijn werk' ,in: Den gulden winckel no.387 maart 1934. Last zou zijn ervaringen als bedrijfsleider verwerken in zijn roman Liefde in de portieken (Amsterdam 1932). Jef Last, Acht werken van Jef Last (Bussum 1947) 126.

[8] Links Richten studie, 23, Pavert, Last, 224 noot 15.

[9] De Nieuwe Linie, 4 mei 1968

[10] Last, Mijn vriend André Gide, 247.

[11] G.H. ‘s Gravesande, 'Jef Last over zijn leven en werk', p 41, Martin Mooij, Aad G. Put, Jef Last, (Amsterdam 1963), p 10, Fernand Auwera, Schrijven of schie­ten. Interviews (Antwerpen 1969), p 102.

[12] Pavert, Last, 93.

[13] Ibidem, 24.

[14] Last zou dit omwerken tot de avant-gardistische roman Branding uit 1930.

[15] Henriette Roland Holst/Van der Schalk (1869-1952) was van 1897 tot 1911 lid geweest van de SDAP en was in 1916 toegetreden tot de SDP (de Sociaal Democratische Partij en de voorloper van de CPH, de Communistische Partij Holland). Zij ging samen­werken met Henk Sneevliet en verliet samen met hem in 1927 de CPH. Zij zou zich steeds meer in religieus socialisti­sche zin ontwikkelen. In 1929 was zij een van de oprichters van het tijdschrift De Nieuwe Weg. Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeiders­beweging Deel V, P.J. Meertens e.a. (Amster­dam 1992) 241-256. Via internet: http://www.iisg.nl/bwsa/bios/schalk.html. Uit de zelfde bron de biografie van Sneevliet (http://www.iisg.nl/bwsa/bios/sneevliet.html).

[16] Links Richten studie, 26, 62, 63.

[17] Links Richten studie, 32. Meer over de achtergronden van de radicalisering van Last zie scriptie van ondergetekende: De Tijd der Idealisten. Jef Last in de jaren dertig, p. 21-23.

[18] Pavert, Last, 96. Wester situeert dit iets later, na het afscheid van de RSP (juli 1931). Rudi Wester,  Jef last lemma in het Biografisch woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland.

[19] Zie lijst van WERKEN VAN LAST

[20] G.H. s' Gravesande, 'Jef Last over zijn leven en werk'.

[21] De bundel Liedjes op de maat van de rottan is online beschikbaar via – o ironie – de bestanden van de Centrale Inlichtingendienst die door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis zijn gedigitaliseerd: Bundel

[22] Dit beweert Last in een brief aan de uitgever Brusse. Gedateerd 15 maart 1931. Geciteerd in Jef Last, Op de maat van de rottan, inleiding Poeze, 21. Deze uitgever bracht de meer literaire bundel Kameraden! (Rotter­dam 1930) uit. Deze verkocht minder goed.

[23] Jef Last, Branding (Arnhem 1930) p. 1.

[24] Last, Jongen, 20, 21.

[25] De RSP had haar eigen jeugd- en arbeidsontwikkelingsorganisaties: de Revolutionaire Jeugd Bond (RJB) en de Vereniging Voor Volksontwikkeling (VVVO). Van beide organisaties werd Last in 1931 voorzitter. Links Richten studie, 96-98, 164.

[26] De Tribune 25 november 1931. (Geciteerd in Links Richten studie 169, 170.)

[27] Meer over de grote stap om communist worden als intellectueel en de beweegredenen van Last om de RSP vaarwel te zeggen: Gillesse, Tijd der idealisten,  31-24

[28] De Nieuwe Weg, november 1930, 343-344.

[29] Ibidem.

[30] Siem Bakker, Literaire tijdschriften van 1885 tot heden (Amster­dam 1985), 190.

[31] Links Richten. Volledige reprint 1932-1933 (Amsterdam 1973), 31.

[32] Ibidem.

[33] Ibidem.

[34] Stephen Spender in: The God that failed, 236.

[35] Pavert, Last, 141.

[36] Geciteerd zijn de eerste, tweede en achtste strofe. Links Richten reprint nummer 2, oktober 1932, 51.

[37] Zie Gillesse, Tijd der idealisten, 46, 47

[38] Pavert, Last, 105.

[39] Pavert, Last, 117, 240.

[40] Last beweerde in de 'terugblik' van het boek De Spaanse tragedie (1938 Amsterdam) (169, 170) - hij was toen net uit de CPH gestapt - dat er nog veel kriti­sche noten werden geschrapt door de partijcensuur. Het stalen fundament verscheen in 1933 en werd uitgegeven door de 'Boekengemeenschap van het VVSU.

[41] Jef Last, Het stalen fundament, 177-178.

[42] Ibidem, 178.

[43] Last, Spaanse tragedie, p 169. Ook in brieven aan zijn vrouw zou Last over deze wantoestanden hebben geschreven.Pavert, Last, p. 122. Victor Serge was een Belgische communistische schrijver die wegens zijn kritische uitlatingen begin 1933 werd veroordeeld en verbannen. Aan zijn arrestatie werd in het buitenland vrij veel ruchtbaarheid gege­ven. Thomas von Vegesack, Een geschiedenis van het literaire engage­ment 1898-1968 (Amsterdam 1989), 166.    

[44] De bewijsvoering is hier nogal dun. Van de Pavert kreeg deze informatie mondeling van Ida Last. Zij beweerde dat zij vlak voor de terugkeer van Last de huisraad gedeeltelijk had verkocht en ingepakt en ook het huis zou zijn opgezegd. Het gezin was dus klaar om te vertrekken. Toen Last eenmaal terug in Nederland was - eind december - kon hij om onduidelijke reden nog niet terugkeren. Pas later zou hij zijn vrouw hebben gezegd dat het 'hem zijn kop gekost zou hebben'. Hoeveel later hij dat gezegd heeft kon zij niet precies meer zeggen. In ieder geval zou het 'ver voor 1936 geweest zijn'. Pavert, Last, 247 (noot 84). Toch schreef Last nog een maand voor zijn terugkeer naar Nederland in een brief - gedateerd 19 november - aan zijn vrouw (een citaat waaruit ook weer blijkt hoe belang­rijk hij het vond één te worden met het proletariaat): 'Die arbei­dersklasse draagt hier alles en de partij is hún partij. Ida, hoe komen we daar tusschen? Hoe bevrijd ik me uit die vervloekte doem dat ik ook bij de intellektuelen hoor. Enfin, daar móet een eind aan komen en dan is er voor mij geen beter land dan hier. Eerst in Holland lid worden van de partij. Ik schaam me dat ik dat nog niet ben.'Geciteerd door Van de Pavert, Last, 128.

[45] Jef Last, Mijn vriend André Gide (Amsterdam 1966) 55, 56.

[46] Pavert, Last, 128. Het IRH was opgericht in 1924 om vervolgde en gevluchte (communistische) revolutionaire hulp (materieel en juridisch) te bieden. Voor het IRH zou Last later Duitse vluchtelingen op weg helpen naar Parijs. De 'organisaties tegen oorlog en fascisme' waren een afgelei­de van het 'Wereldstrijdcongres tegen den oorlog' dat 27, 28 en 29 augustus in Amsterdam werd gehouden. Dit grote internationale congres was de eerste uit de rij van andere anti-oorlog en anti-fascismecongressen die in de jaren dertig werden gehouden. In de schaduw van deze congressen ontston­den vele kleinere organisaties en comité's; al dan niet gecontro­leerd door de communistische partij. Pavert, Last, 248, 249 (noot 85).

De Marxistische arbeidersschool bood onderwijs en ontwikkeling op een heel breed gebied. Zo werden er cursussen gegeven op het gebied van politiek, cultuur, talen en gezond­heidszorg. Verschillende 'beroemdheden' gaven les., waaronder Joris Ivens en Annie Romein-Verschoor. Ook niet-leden maakten van deze cursussen gebruik en werden soms zo tot de partij aangetrokken. Links Richten studie, 637, 638 (noot 395).

[47] Last, Mijn vriend Gide, 56.  

[48] Ibidem.

[49] Ibidem.

[50] Ten eerste publiceerde Last veel artikelen en literaire bijdragen in CPH-pers. Ook schreef hij natuurlijk in Links Richten. In de 'burgerlij­ke pers' publiceerde hij in De Groene Amsterdammer en in De Gulden Winckel.

[51] Jef Last, Twee werelden, 1933. Geciteerd zijn de tweede, vijfde en achtste (en laatste) strofe. Een ander interessant gedicht uit deze bundel is het lange 'Eer ik u kende'. Hierin tuchtigde de onderda­nige dichter zichzelf. Eerst had hij de Sovjet-Unie zelf moeten ondergaan om ook maar enigszins een oordeel te kunnen vormen. Voorheen een blinde stamelaar, nu een bescheiden profeet: 'nu weet ik dat er voor mij slechts één geluk zijn kan / om te mogen leven en sterven voor U, land van den opbouw / vaderland van het proletariaat der geheele wereld / Sowjet Unie der vrijgevochten volkeren.' (p. 20) Dit gedicht zou ook in het Russisch vertaald zijn. Pavert, Last, 241 (noot 67).

[52] Pavert, Last, 260 (noot 121).

[53] Last smokkelde ook vluchtelingen van Frankrijk naar Nederland als daar hen de grond te heet onder de voeten werd. Jef Last, Mijn vriend Gide, 7, 214. Jef Last, De vingers van de linker­hand (Bussum 1947) 63-65.

[54] Last publiceerde onder andere in Groot Nederland, De Stem en Het Venster. Pavert, Last, 265 (noot 136).  

[55] Historical dictionairy of the Third Republic 1870-1940 ed. Pa­trick H. Hutton ea. (London 1987) 791-793. R.R. Palmer, Joel Colton, A history of the modern world (1950 1e druk, gebruikt: 7e druk 1984) 777, 778. Arthur Koestler (ook een schrij­ver/jour­nalist en partijlid) noemde het Volks­front 'a second honeymoon with the Party'. Koestler oa., The God that failed, 63. Ook hij had zijn twijfels na een verblijf van een jaar in de Sovjet-Unie (1932-1933). Het Volksfront was een van de belangrijk­ste redenen waarom hij het nog volhield als partijlid. Hij werkte samen met Willi Münzenberg in de anti-fascistische propaganda en in 1936 vertrok ook hij naar Spanje. Net als Last vond daar zijn laatste breekpunt plaats met de commu­nistische partij. Ibidem, 63-68. De parallellen in de politieke levens van de intel­lectuelen Last en Koestler in deze tijd zijn verbazingwekkend; juist door de grote verschil­len van afkomst en karakter.

[56] Last had Crevel waar­schijnlijk al in juni 1933 ontmoet op het anti-fas­cisti­sche congres in de Salle Pleyel. Dit congres bezocht hij in opdracht van Links Richten. Pavert, Last, 262 (noot 129). Links Richten reprint (nummer 10, juli 1933) 255. Links Richten studie, 474. Dit congres was deel van het Amsterdam-Pleyel initiatief dat vanuit Moskou werd gefinan­cierd met de bedoeling intellectue­len bijeen te brengen en zo - indirect weliswaar - de Sovjet-Unie te ondersteunen. De nadruk lag op de vrede, dit in tegen­stelling tot de latere internationale congressen die vooral op het anti-fascisme gericht waren. Vegesack, Geschiedenis van de intellectuelen, 150, 151.

[57] André Gide, Correspondance avec Last, 12, 19. Last vergiste zich in Mijn vriend André Gide (7, 8) door deze ontmoeting in de lente van 1934 te plaatsen.  

[58] André Gide, Correspondance avec Last 1934-1950 (Lyon 1985) Bewerkt door C.J. Greshoff.

[59] David Caute noemt in zijn boek Communism and the French intellec­tuals (34, 35) vijf 'utiliteitsprincipes' waarop de communistische partij de intel­lectuelen gebruikte. Ten eerste in prestige, ten tweede in professionele 'uitmuntendheid' (met het doel andere intellectue­len aan te lokken tot het marxistisch communistisch gedachtegoed), ten derde door politieke agitatie (via partijlichamen en de frontorganisaties), ten vierde via politiek journalisme, ten vijfde als de creatieve, buigzame marxist die de politieke en culturele uitingen van de massa verbetert en beïnvloedt.

Gide valt duidelijk in de eerste categorie. Last past in bijna alle categorieën. Hij valt te plaatsen in zowel de tweede, derde, vierde als vijfde categorie.   

[60] Last zou de volgende werken van Gide vertalen: De nieuwe spijzen (Les Nouvelles Nourritures) (Amsterdam 1937), Vrouwenschool (L'ecole de femmes 1929) (‘s Graveland 1946), De terugkeer van de verloren zoon (Le retour de l'enfant prodigu­e 1919) (‘s Graveland 1948), Oedipus en Theseus (Oedipe 1931/Thésée 1946) (‘s Graveland 1946), De Hadjie (El Hadj 1932) (‘s Graveland 1949), Verha­lend en essayistisch proza. Teksten van André Gide (diversen) (Hasselt 1963), De kelders van het Vaticaan (Les caves du Vatican 1914) (Utrecht 1967),  Corydon (Corydon 1911, 1924) (Den Haag 1969).

[61] Last schreef in Mijn vriend André Gide (75): 'Hoewel hij beweerde maandenlang vlijtig op Marx te hebben geblokt, kon ik alleen maar consta­teren dat hij er niets van begrepen had. Gide miste volkomen de gave om politiek of economisch te denken.'

[62] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 55.

[63] Ibdidem, 56.

[64] In dit boek beschreef Last uitgebreid de Zuiderzee­wer­ken en schroomde daarbij niet veel cijfermateriaal te gebrui­ken (dat hij in latere drukken drastisch zou inper­ken). Zui­der­zee lag hierin duidelijk in het ver­lengde van de roman Partij remise. Ook de beschrijvingen van de economische malai­se die heerste onder de Urker vissers en de kleine Friese boeren, hadden sterk documentaireachtige aspecten.

Last gebruikte de namen Theun en Auke al eerder in één van de artikelen over Urk voor de Groene Amster­dammer (16 september 1933). Ook leek Last al eerder in Urk verslag te hebben gedaan, want op 10 september 1932 (Last was toen in Rusland: hij moet het dus al voor maart van dat jaar hebben geschreven) verscheen een artikel van zijn hand over Urk in de Groene.

[65] Pavert, Last, 219.

[66] Ischa Meijer, interview met Last, 'Ik voel me hopeloos geïso­leerd, waar moet je naartoe', in: De Nieuwe Linie 4 mei 1968. 

[67] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 54.

[68] Caute, Communism and the French intellectuals, 321, 322. Frank Westerman geeft in het boek, Ingenieurs van de ziel (Amsterdam 2002) p159-161, een mooie beschrijving van dit congres.  

[69] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 52, 53. Last haalt hier wel enige zaken door elkaar. Pas na dit congres leerde Last Gide kennen en was hij niet, zoals hij in Mijn Vriend Gide (53) beweert, direct doorgereisd naar Parijs om met Gide te praten over dit congres. Gide zou Last hebben gerustgesteld door te stellen dat de 'verburgelijking' die Last had waargenomen 'hem een voorbijgaande reactie (leek) op de al te grote ontbering' en dat afgekondigde sociaal-realistische kunstprincipes hem een bewijs leken dat 'onder invloed van Gorki, een gezondere opvatting van de kunst eindelijk begon door te dringen'. (Ibidem, 53) Het is waarschijn­lijk zo dat zij tijdens (of vlak na) hun eerste ontmoeting (op het Parijs congres van 23 oktober) over dit congres hebben gesproken en dat Gide zijn gerust­stellende woorden toen tot Last heeft gericht.

[70] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 76.

[71] Jef Last, De bevrijde Eros, 23, 24.

[72] Ibidem, 16, 17.

[73] Ibidem, 20.

[74] Het verhaal 'De slaaf' staat in: De korte baan. Nieuwe Nederland­sche verhalen Bijeengebracht door H. Marsman, E. du Perron (1935 Amsterdam) 212-248.

[75] Vegesack, Geschiedenis van het literaire engagement, 163.

[76] Ibidem. Vegesack twijfelt echter aan de authenticiteit van deze anekdote.

[77] Ibidem, 161. Du Perron noemde in een brief (24 juni 1935) aan Ter Braak het congres smalend 'die kerk met luidsprekers'. Ter Braak, Du Perron, Brief­wisseling Deel III, 226. 

[78] Pavert, Last, 174.

[79] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 53, 54. Uitgaande dat Last zich hier vergiste en hier het congres van juni 1935 bedoelde.

[80] André Gide, Correspondance avec Last, 24.

[81] Pavert, Last, 279 (noot 184) op cit. uit brief aan Gide 27 juli: 'J'écrivais comme dans une fièvre...'

[82] Bespreking door Menno ter Braak in Het Vaderland van 29 januari 1936. Ter Braak ging verder in op de 'gespletenheid van Last: 'Zoals gezegd is er nog een andere Last (naast de communistische, propagandistische Last -R.G.) die zich wil laten gelden, en die zich geenszins tevreden kan stellen met de brochures die zijn alter ego wenscht voort te brengen. Deze andere Last staat niet zo ver van zijn burgerlijke collega's als hij den lezer zou willen doen geloven.' Last verborg achter de propagandist-communist, een estheet, 'een bourgeoisie-gevoelig mens'.

[83] Jef Last, Een huis zonder vensters, in: Acht werken, 526.

[84] Hutton, Historical dictio­nairy of the Third Republic, 878.

[85] Jef Last, Het huis zonder vensters in: Acht werken 527, 527.

[86] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 77. Last schreef dit naar aanleiding van de door hem geciteerde recensie van Ter Braak in Het Vaderland (zie noot 62 van dit hoofdstuk). Ter Braak: '...zulk een schrij­ver verbergt een andere schrij­ver, zoals iedere Paul Dujardin veel verbergt van een hulpelo­zer, burger­lijker Jean Dujardin...' (p. 77).

[87] Pavert, Last, 292, 293.

[88] Vegesack, Een geschiedenis van het literaire engagement, 175. Gide, Corresponance avec Last, 25.

[89] Pavert, Last, 200. Gide, Correspondance avec Last, 25-30.

[90] Last beschrijft deze reis in het vierde hoofdstuk van zijn Mijn vriend André Gide, 79-134. Ook in de terugblik van Spaanse tragedie (in de versie van 1938) gaat Last in op de reis (177-190). Last zond vanuit de Sovjet-Unie ook een aantal brieven aan zijn vrouw welke door Pavert, Last, 200-207, geciteerd zijn. Ik heb ook deze brieven helaas niet in kunnen zien. Gide be­schrijft de reis in zijn Retour de l'USSR (Parijs 1936). Gebruikt is de Nederlandse vertaling: Terugkeer uit Sowjet-Rusland (Amersfoort 1937).

[91] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 96. Toch was Gide vrij positief in zijn Terugkeer uit Sowjet-Rusland (aanhangsel, p.74, 75) over Bolsjewo. Wel noemde hij het 'bekeringsverhaal' simplistisch en 'weinig bevredigend voor de psycholoog'.

[92] Ibidem, 126, 127.

[93] Ibidem, 93.

[94] Gide, Terugkeer uit het Sowjet Rusland, 30-33

[95] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 90.

[96] Jef Last, Spaanse tragedie, 183.

[97] Gide, Terugkeer uit Sowjet-Rusland, 49, 50.

[98] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 89.

[99] Ibidem, 83. Jef Last, De Spaanse tragedie, 184.

[100] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 133. Last beschreef deze Sipowitsj in een mooi verhaal in het boek Vingers van de linkerhand (1947). Merkwaardig is echter dat hij in dit verhaal over deze angst met geen woord rept.  

[101] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 124. Jef Last, Spaanse tragedie, 184, 185.

[102] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 116.

[103] Jef last, Spaanse tragedie, 180.

[104] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 107, 123, 124. Gide, Terugkeer uit Sowjet-Rusland, 41, 42.

[105] cit. Last, Mijn vriend André Gide, 123. Pavert, Last, 206.

[106] Pavert, Last, 295 (noot 239).

[107] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 129.

[108] Ibidem, 133. Het gezelschap moet in ieder geval vóór 29 augustus terug gekomen zijn, want Last schreef Gide op die datum een brief uit Antwerpen. Gide, Correspondance avec Last, 30.

[109] Voor achtergronden van de Spaanse Burgeroorlog en de rol van Internationale Brigades en in het speciaal het Nederlands contigent, zie Gillesse, Tijd der idealisten, p. 83-88 en uitgebreid in Hans Dankaart ea., De oorlog begon in Spanje. Nederlanders in de Spaanse Burgeroorlog  1936-1939 (Amsterdam 1986).

[110] Brief uit de collectie Last van het Letterkundig Museum. Voor hele brief zie bijlage II in Gillesse, Tijd der idealisten.

[111] Jef Last, Vingers van de linkerhand, 79. Last schrijft daar in 1947: 'Ik voelde wel, dat de politieke bezwaren tegen Doméla in zekere zin ook tegen mij zouden gelden. Sinds "Mijn huis zonder vensters", stond ik in een roep van ketterij, en hoewel Gide, noch ik, ons op dat tijdstip in het publiek hadden uitgesproken, vermoedde men reeds, dat onze indrukken van onze reis door de Sowjet-Unie niet onverdeeld gunstig waren. Ik richtte mij daarom dan ook niet tot het vrijwille­gersbureau in Parijs, maar via Malraux, onmiddellijk tot de (Spaanse - R.G.) ambassade, met het gelukkig gevolg, dat wij niet bij de Internationale Brigade, maar bij de Spaanse mili­tias zelf, terecht zijn gekomen.' Last zou op de volgende fronten van Madrid vechten: Ciudad Universitaria (november? 1936), Getafé (oktober/no­vember 1936), Frente de l'Estacion de Goya (december 1936), Cues­ta de la Reina (januari 1937), Las Rosas (mei 1937). Vingers van de linkerhand, 87, De Spaanse tragedie, in: Acht werken, 530.

Domela was een goede vriend van Last die prachtig wordt beschreven in de verhalenbundel Vingers van de linkerhand. Het veelbewogen en tragische van Domela’s leven werd vooral bepaald door een groteske affaire, waarbij hij zichzelf voor Pruisische kroonprins had uitgegeven en zo de hele Duitse society wist beet te nemen. Hij schreef daarover een boek - Der falsche Prinz. Leben und Abenteuer von Harry Domela: im Gefangnis zu Köln von ihm selbst geschrieben (Berlin 1927) - en speelde zelf in de verfilming daarvan.

[112] Jef Last, De Spaanse tragedie, in: Acht werken, 591-596.

[113] Jef Last, De Spaanse tragedie, in: Acht werken: 539.

[114] In het voorwoord van De Spaanse tragedie uit 1938 geeft Last wel een duidelijke uiteenzetting van de politieke toestand in Spanje zelf. Maar dat schreef hij pas ná zijn vertrek uit Spanje. Voordien lijkt Last toch geen al te duidelijk beeld van het politieke Spanje te hebben gehad. Dit zal mede zijn gekomen door de zwaar gecensureerde kranten en het maar heel mondjesmaat doordringen van nieuws aan het front.

[115] Jef Last, De Spaanse tragedie, in: Acht werken, 552, 553.

[116] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 140. Gide, Correspondance avec Last, 34, 35.

[117] Vegesack, geschiedenis van het literaire engagement, 179.

[118] Brief van Last aan Gide, 14 november 1937. Gide, Correspondance, 35, 36.

[119] Ibidem, 37, 38. Jef Last, Mijn vriend André Gide, 141.

[120] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 149. Ook Last zou met dit 'communis­tische recept' te maken krijgen in de persoon van zijn jeugdvriend Nico Rost (zie hoofdstuk Partij- en statenloos).

[121] André Gide, De nieuwe spijzen (s' Graveland 1937) 12.

[122] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 150.

[123] Ibidem, Last, Vingers van de linkerhand, 91.

[124] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 150. Fimmen en Last kende elkaar nog uit de linker oppositie binnen de SDAP. Fimmen (1881-1942) - een echte 'vakbondsman' - schreef ook voor het blad Eenheid en De Socialist. Ook was hij lid van de 'Liga tegen imperialisme en koloniale overheersing'. In de jaren dertig radicaliseerde hij. Hij werd bevriend met Willi Münzen­berg en zette zich in voor de Internationale Rode Hulp. Fimmen werd echter geen lid van de communistische partij. Hij hielp Last dan ook nadat hij de CPN was getreden. Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging Deel I P.J.Mertens ea. (Amsterdam 1986) Online: http://www.iisg.nl/bwsa/bios/fimmen.html.

[125] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 151. Nico Rost, Het geval Jef Last, 21. Rost schrijft - in opdracht van de CPN - in zijn schotschrift tegen Last dat hij werd verdacht van medewerking aan de contrarevolutio­naire samenzwering van de POUM en dat hij daarom uit de actieve dienst werd teruggetrok­ken (zie verder). Dit zou een bewijs kunnen zijn dat de CPN achter deze beschuldiging zat. Last bevestigt dat in zijn (tegen het geschrift van Rost gerichte) brochure Het geval Last. Een antwoord (Amster­dam juli 1938) (p.9): '...hadden de Spaansche officieren niet meer eerlijk­heid gehad dan Uw vrienden (de communisten - R.G.), dan het telegram, dat de communis­tische partij uit Holland naar Valencia deed zenden, doel getroffen en was ik daarginds reeds door een kogel in de rug aangevallen, zooals Nin en Maurin en zoovele andere goede frontkameraden als "Trotzkis­ten" door de sluipmoor­de­naars der G.P.U daarginds vermoord zijn.'

[126] Last lijkt tamelijk wanhopig te zijn geweest om Spanje te verla­ten. In een brief (geciteerd door Stutje) aan de Spaanse minister van oorlog Alvarez del Vayo sloeg hij een nederige toon aan om alsnog het verzoek in te willigen - dat eerst was afgeslagen door de Internationale Brigadeleiding - hem als propagandist naar Noorwegen (Last zou daarvoor een uitnodiging hebben gekregen) te laten vertrekken. Het is echter de vraag of, zoals Stutje in zijn artikel suggereert, de inwilliging van dit verzoek beïnvloed werd door de inspanningen van Malraux, Gide en Fimmen ten gunste van Last. Stutje, 'Tussen hoop en vrees', 66.

[127] Last, Acht werken, 530.

[128] Volgens het persbericht van de ANP, gedateerd 2 maart 1938. Opge­steld in het Duits. Dit persbericht bevatte de bekendmaking van Last om uit de CPN te stappen en de redenen waarom. Dit werd gevolgd door de reactie van de CPN waarin Last een 'trotzkist' en een 'verrader van de Spaanse Republiek' werd genoemd. Deze reactie werd gevolgd door een weerwoord van Last die de beschuldigingen puntsgewijs ontkrachtte. In Letterkundig Museum, Collectie Last, plakboek met opschrift 'Udklip' ,p. 76, 77 (numme­ring loopt door elkaar). Het is in het zicht van het bovenstaande dan ook niet geheel waar wat Last in Mijn vriend André Gide (p. 171)­ schreef: 'Ik besloot iedere commentaar op mijn bedanken voor de partij te weigeren...'.

[129] ‘Koestler, The God that failed (65, 66). Last citeerde deze passage ook in zijn Mijn vriend André Gide, 136, 137.

[130] Alleen in de versie van 1938. In de latere drukken (1962 en 1964) zijn deze delen weggelaten.

[131] Ibidem, 169.

[132] Ibidem, 171.

[133] Ibidem, 174-178.

[134] Ibidem, 175-186.

[135] Ibidem, 176.

[136] Ibidem, 195. Last werd in deze ideeën sterk beïnvloed door de Oostenrijkse psychoanalist en leerling van Freud, Wilhelm Reich (1897-1957) die een verbinding had gezocht tussen het marxisme en de psychoanalyse. De seksuele onderdrukking werd in zijn ogen gebruikt om 'de arbeidersklasse eronder te houden'. Een grotere seksuele vrijheid zou in zijn visie ook een bevrijding op sociaal gebied betekenen. Hij legde in zijn boek Die Massen­psychologie des Faschismus (1933) de verbinding tussen het fascisme en de seksuele onderdrukking. Reich was in 1932 al uit de gratie van de communisti­sche partij gevallen, omdat deze zijn nadruk op het sexuele als 'onmarxis­tisch' beschouwde. Pavert, Last, 271, 272 (noot 158). André Gide, Corres­pondance avec Last, 168 (noot 93).

[137] Jef Last, De Spaanse tragedie, 195, 196.

[138] Ibidem, 191.

[139] Naar Arthur Koestler: 'You could resign from a club and from the ordinary sort of party if the its policy no longer suited you; but the Communist Party was something entirely different; it was the vanguard of the Proletariat, the incarnation of the will of history itself.'Koestler ea., The God that failed, 65.

[140] Dat Last nooit een ideaal 'partijman' was, zal ook de belangrijkste reden zijn geweest waarom de CPN hem nooit door liet dringen tot het harde partijkader (als bijvoorbeeld wel een intellectueel als Alex de Leeuw) en hem eerder gebruikte als handig propagandist. Nico Rost noemde hem in zijn schotschrift Het geval Last (zie volgend hoofdstukje) ‘altijd een onrustig element in de beweging’. Nico Rost, Het geval Last, 1938. p 4, 5. 

[141] Last, De Spaanse tragedie, 198.

[142] Ibidem

[143] Het Volk, 16 juli 1938.

[144] Nico Rost (1896-1967) was journalist-schrijver en vertaler van Duitse literatuur. Volgens Last was hij in het geheim lid van de Belgische communis­tische partij. (Last, Het geval Last. Een antwoord, 5. André Gide, Correspondance avec Last, 52.). Dit geheime lidmaatschap hanteerde de partij veelal bij spionnenwerk. Rost wordt echter niet als zodanig genoemd in het boek van Igor Cornelissen over communistische spionnen in Nederland. (De GPOe op de Overtoom. Spionnen voor Moskou 1920-1940). Wel had Rost contacten in die wereld (zie Cornelissen, p.143-144, 161) Daarbij wordt Rost door Last genoemd als 'cellenbouwer' in het Vlaamse sociaal-democrati­sche blad Vooruit. (Het geval Last. Een antwoord, 5.) Wellicht dat in deze functie het geheime lidmaatschap ook nuttig werd geacht. Cornelissen noemt het voorbeeld van de journalist Johan Huijts die in de NRC (waar ook Nico Rost werkte in 1918) zeer positieve stukjes over de Sovjet-Unie schreef. Tegen hem zou de communist Louis de Visser hebben gezegd dat hij het Huijts zou verbie­den lid van de partij te worden omdat hij erbuiten nuttiger was, dan erin. (Cornelissen, p.145) Het was dus blijkbaar gangbare partijpoli­tiek om nuttige propagandisten geheim lid, of juist helemaal geen lid te maken.  

[145] Last wist al eerder dat er een brochure van Nico Rost tegen hem zou verschijnen. Hij schreef in een brief aan Gide van 5 mei 1938: 'Je viens d'être informé que le parti hollandais prépare l'édition d'une brochure: Consequence d'un cas d'homosexualité. La brochure est rédigée par mon ancien ami Nico Rost, journaliste assez connu et qui est à présent, en secret, membre du comité exécutive du parti communiste belge.' André Gide, Correspondance avec Last, 52.

[146] Last, Het geval Last. Een antwoord, 4. Last kreeg steun van Du Perron die schreef in het Bataviaasch Nieuwsblad (van 15 oktober 1938) over Rost en zijn brochure: 'Voor wie bij toeval de weerzinwekkende brochure tegen hem (Last - R.G.) las van zijn ex-medecommunist Rost (in wie men geen ploert moet zien, want een ploert heeft nog zoo zijn eigen mening, maar een koddebeier (poli­tieagent - R.G.) van Stalin knapt met de gewetensrust van een papegaai dergelijke karweitjes op), wordt de zaak verdacht: bleek het dusver juist zo sociaal geprezen werk van Last opeens niet sociaal genoeg meer voor dit milieu, en werd hij met gepaste verachting bij de fascisten gezet?' Uit: E. du Perron, Brieven (2 juli-30 november 1938) Deel VII (Amsterdam 1981) 508 (noot 2).  

[147] Gabriel Jackson, A concise history of the Spanish Civil War (London 1974), 148-152.

[148] Last, De Spaanse tragedie, (versie van 1938). Documentaire deel achterin in het boek (zonder paginanummering).

[149] Het oppakken van Last bij de grens moet na 5 mei zijn gebeurt, want op deze datum stuurde hij nog een brief aan Gide uit Antwerpen. André Gide, Correspondance avec Last, 51, 52. Ander nog niet verklaard feit is dat Last zijn brieven aan Gide van eind maart - begin april adresseerde vanaf Amsterdam.  Is hij toch ongemerkt even in Nederland geweest en verbleef hij daarna in Antwerpen? (Gide,Correspondance avec Last, p.48-50).

[150] Er werd ondermeer over Last geschreven in Het Volk, de NRC, het Utrechts Dagblad, de Leeuwarder Courant, de Bredase Courant en zelfs in het NSB-blad Volk en Vaderland. Ook in Franse kranten verschenen artikelen over de gevangenzetting van Last. Onder andere in Le Figaro en het Pariser Tageblatt (blad van de Duitse immigranten in Parijs). Plakboek van het Letterkundig museum, Collectie Last. André Gide, Correspondance avec Last 168 (noot 96).

[151] Zijn vrouw en kinderen hadden ook het Nederlanderschap verloren en deelden daarom mee in de rechtsgang. Ida Last zou tijdelijk van haar echtgenoot scheiden om het Nederlanderschap van haar en de kinderen te herwinnen.

Het verlies van het Nederlanderschap - dat officieel heette geen straf te zijn maar dat natuurlijk wel was - had onder andere tot gevolg dat men zich regelmatig moest melden bij de vreemdelingenpolitie om de verblijfsvergun­ning te verlengen, het moeilijk was om naar het buitenland te reizen, men geen overheidsfuncties kon krijgen, men een werkvergunning moest hebben en geen stemrecht had. Dankaart, De oorlog begon in Spanje, 149-163.

[152] Last schrijft dit in een brief aan Gide van 19 mei 1938. André Gide, Correspondance avec Last, 52.

[153] Hij ontving financiële steun van Gide (brief aan Gide 28 juli 1938). André Gide, Correspondance avec Last, 55) en Du Perron. Deze laatste toonde zich in de brieven aan Last een goede vriend. Du Perron hield 'inzamelin­gen' onder zijn vrienden in Indonesië - waar hij zich op dat moment bevond - en steunde Last ook in zijn strijd tegen de communistische lastercampagne (zie noot 141 van dit hoofdstuk). E. du Perron, Brieven, deel VII en deel VIII. In een brief van 10 december 1938 schrijft Du Perron aan Last: 'komen we in Neder­land terug, dan benieuwt het me of jij en ik samen nog eens door 'links' of door 'rechts' zullen worden gefusilleerd.' E. du Perron, Brieven deel VIII (Amsterdam 1984) 21, 22 .

[154] Brief van Last aan Gide 28 juni 1938, 11 december 1938. André Gide, Correspondance avec Last, 55, 72.

[155] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 177, 178. Radiofragment uit: Interview Wester. De artikelen die Last voor Het Volk schreef zouden later in boekvorm verschijnen onder de titel Kinderen van de middernachtzon (Amsterdam 1940).

[156] Volgens een brief van Last aan Gide, 19 januari 1940. André Gide, Correspondance avec Last, 98.

[157] De hoop is dat de ongepubliceerde memoires en dagboeken van Last hier wat meer klaarheid kunnen geven.

[158] Last publiceerde in de oorlog bovengronds de jeugdroman (met interessante biografische inleiding) Van een jongen die een man werd (1941), Elfstedentocht (1941) en Leeghwater maalt de meren leeg (1942). Elfstedentocht werd zelfs besproken in Volk en vader­land (11 maart 1941): 'Naast gedachten die nationaal-socialis­tisch aandoen (sic!), treffen wij ontbindende, humanisti­sche en wereldbur­ger-achtige tendenzen aan, die wij dan op rekening van een nog niet volgroeide wereld­beschouwing dienen te stellen'. Men hoopte vervolgens dat het 'oplevende oersterke Dietsche volkseigen' in de volgende romans nog sterker naar voren zou komen.

Ondergronds publiceerde Last veelvuldig in het ondergrondse blad De Vonk en nog in 1945 de gedichtenbundel Tau kho tau. Zonder vermelding van zijn naam (hij was toen reeds ondergedoken) verschenen in 1943 de kinderboeken El Pintor's reizen. Wat Hassan zag en El Pintor's reizen. Matsa Boemi op de Tafelberg. Ook in de oorlog verschenen nog een aantal vertalingen van Last’s hand (zie bibliografie – LINK).

[159] Mobilisatie Last: Mooij en Put, Jef Last, p 23. De precieze rol van Last in de meidagen van 1940 moet verder worden uitgezocht.  

[160] Hans Barendsen, Rik Weeda, Uit de Vonk zal de Vlam opwaaien. Een analyse van de activiteiten en ideeën van de humanistisch-socialistische verzetsgroep rondom het illegale verzetsgroep De Vonk, 1940-1945. Groningen 1980.

[161] Ibidem, p 40.

[162] Ibidem, p 71.

[163] Ibidem, p 82.

[164] Pavert, Last, p 219.

[165] Jef Last, Gedachten onder water (Amsterdam 1945) 14 (Dit boekje schreef Last tijdens de laatste maanden van de bezetting.) Interview Last in Het Binnenhof 15-11-69.

[166] Barendsen, Weeda, Uit de Vonk, p 73.

[167] Last, Gedachten onder water, p 28, 29. Uit een prachtig hoofdstuk over en de invloed van Joodse vrienden en intellectuelen op het leven en denken van Last en vervolgens de vervolging en het onderduiken van de joden tijdens de oorlog.

[168] Martin Mooij, Aad G. Put, Jef Last, (Amsterdam 1963) 24, 25, Jef Last, Aan de bronnen van het verzet. De strijd der gemeente Ommen tegen de Duitse overheersing 1940-1945 (Amsterdam 1945). De rol van Last in het verzet komt in het laatstgenoemde boek echter nauwelijks naar voren. Last liet daarentegen allerlei verzetsmensen aan het woord en was eerder samensteller dan schrijver van dit, overigens wel interessante (kopieën van originele documenten zijn opgenomen), boek.  

[169] Mooij en Put, Last, p 25.

[170] Pavert, Last, p 219. Schermerhorn was minister-president in het eerste noodkabinet Drees-Schermerhorn na de oorlog (Drees was daarin minister van Sociale Zaken). Zie: http://www.parlement.com/9291000/biof/01193

en uit het Biografische Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging http://www.iisg.nl/bwsa/bios/schermerhorn-w.html. Schermerhorn kende Last blijkbaar uit de oorlog.

De dienst Oog en Oor werd door het kabinet Schermerhorn op 13 augustus 1945 opgericht op basis van een plan  door C. Nicolaï (evenals de RVD). ‘Oog en Oor werd ingesteld om de regering op de hoogte te houden van wat er leefde onder het volk (de publieke opinie) en werd ook gebruikt om het regeringsbeleid toe te lichten aan het volk. ‘Oog en Oor' werd op dezelfde wijze georganiseerd als het Militair Gezag waar Nicolaï voordien werkte. Het land werd verdeeld in districten. Er kwamen Districtsbureaus in Leeuwarden, Groningen, Assen, Enschede, Arnhem, Den Bosch, Maastricht, Vlissingen, Utrecht, Rotterdam en Den Haag. Onder de districtbureaus vielen agentschappen en correspondentschappen. Het Centraal Bureau werd gevestigd in Amsterdam. Mr. P. Sanders was contactpersoon tussen het Centraal Bureau en het Ministerie van Algemene Oorlogsvoering van het Koninkrijk. In 1946 vond de Tweede Kamer de kosten voor ‘Oog en Oor' te hoog. De opheffing van de dienst werd in handen gelegd van N. Olivier en het Afwikkelingsbureau. Op 1 september 1946 werd ‘Oog en Oor' opgeheven.’ Citaat van website Nationaal Archief, beschrijving archief regeringsdienst 'Oog en Oor', http://www.archieven.nl/pls/m/zk2.toon_inv?p_adt_id=22&p_vast=22&p_nummer=A26003

[171] Al waren er wel strubbelingen rond de zogenaamde Internationale Sociale Beweging (ISB) dat stond voor een socialistisch beweging boven de partijen uit. Daar een deel van de Vlam redactie Last niet steunde in zijn ISB streven trad hij tijdelijk uit de Vlam redactie. Barendsen, Weeda, Uit de Vonk, p 115.

[172] Ibidem, p 117.

[173] Pavert, p. 219, 220.

[174] Het ging hier om havenstakingen georganiseerd door de Eenheids Vak Centrale (EVC).Schermerhorn lemma in Biografische Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging http://www.iisg.nl/bwsa/bios/schermerhorn-w.html.

[175] Last, Socialistische renaissance (Amsterdam 1945), p 139-140.

[176] Voor meer over de homoseksualiteit van Last zie hoofdstuk ‘De homoseksueel Last’.

[177] Fernand Auwera, Schrijven of schie­ten, p 103.

[178] Ibidem.

[179] Dankaart, De oorlog begon in Spanje, 157.

[180] Last had eerst gehoopt als correspondent voor ondermeer De Vlam te kunnen werken, maar hiervan kwam echter niets terecht. Hij kreeg van Soekarno de opdracht een jaar lang op Bali te verblijven ten einde de heden­daagse kunst en cultuur te bestuderen en deze waar mogelijk te stimuleren en tegen 'dreigende gevaren te beschermen'. Brief aan Ida Last, juli 1950, in Letterkundig museum, collectie Last.

[181] Brief gedateerd april 1951. In Letterkundig Museum, collectie Last.

[182] Jef Last, Mijn vriend André Gide, 241.

[183] Hij bezocht Japan driemaal (1957, 1959, 1963), voorts China en Formosa (Taiwan) in 1963 en Zuid-Korea in 1957. Verder reisde Last naar de Sovjet-Unie in 1960 (Dit was zijn vijfde en laatste reis naar de Sovjet-Unie; deze keer kwam hij voor een oriëntologen­congres), naar Spanje en Portugal (1961, 1962) en naar de Verenigde Staten (1966). Van al deze reizen zou hij verslag doen in zijn boeken en in vele artikelen.

[184] De volgende herdrukken zijn er na de oorlog verschenen: Acht werken van Jef Last (1947), De vliegende Hollander (1947), Elfsteden­tocht (1950), Zuiderzee (1956), De Spaanse tragedie (1962), De bevrijde Eros (1963), In een band: Een flirt met de duivel, Onvoldoende voor de liefde en Liefde in de portieken (Bussum 1963). De Spaanse tragedie (1964), Rinus van der Lubbe, doodstraf voor een Provo gewijzigde herdruk van Kruisgang der jeugd (1939), Drie over rood (de drie boeken Marianne, Elfstedentocht en Zuider­zee herdrukt) (1968), Marianne (1974), Omnibus (drie romans in één band: Elfsteden­tocht, Zuider­zee en Het eerste schip op de Newa) (1978???) Elfsteden­tocht (1979), Liefde in de portieken (z.j.), Liedjes op maat van de rottan. Indische revolutio­naire gedichten (Leiden 1994) (Hierin zijn de bundeltjes Liedjes op de maat van de rottan (1929) en De wind blaast op het galgetouw (1930) gedeeltelijk herdrukt).

[185] Auwera, Schrijven of schieten, 106.

[186] Pavert, Last, 220, 221.

[187] Het was de bedoeling dat de memoires in drie delen zouden ver­schijnen: De tijd der zekerheden 1898-1918, De tijd der idealisten 1918-1940 en Op weg naar de toekomst 1940-. Zelfinterview in: Elsevier 3 juni 1967.Het manuscript bevindt zich in het Letterkundig Museum onder signatuur L 00255 [NG]. Last heeft zijn memoires (gedeeltelijk?) ook in 1970 uitgesproken voor de Vara Radio. Deze opnames berusten bij het NIBG, docid 18375, 18376, 18402, 18403.

[188] Ibidem

[189] Jef Last, 'De wind verandert, de vaan staat vastgeroest?', in: De Gids, oktober 1965.

Reageer: info@jeflast.nl Laatste aanpassing 29 juni 2005